Dag 7

                                           Thema 4
eten
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2ISK

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

                                           Thema 4
eten

Slide 1 - Diapositive

nodig
  • het moet er zijn
  • je kunt niet zonder
  • zin: Ik heb elke dag eten nodig.
  • zin: Hij moet nodig naar de wc. 
41

Slide 2 - Diapositive

het ontbijt
  • het eten in de ochtend
  • het ontbijtje
  • brood of melk of yoghurt
  • zin: Ik start de dag met een lekker ontbijt.
  • zin: Mijn ontbijt is gezond. 
42

Slide 3 - Diapositive

precies
  • juist
  • nauwkeurig
  • letten op details. 
  • zin: Hij is heel precies op zijn spullen. 
  • zin: Hij komt precies op tijd. 
43

Slide 4 - Diapositive

de sinaasappel
  • een soort fruit
  • rond en oranje
  • de sinaasappel - de sinaasappels
  • zin: De sinaasappel is erg gezond. 
44

Slide 5 - Diapositive

de sla
  • groente
  • groen
  • salade van maken
  • zin: Ik eet drie keer per week sla.
  • zin: Sla groeit in de tuin.
45

Slide 6 - Diapositive

Wat betekent het woord 'nodig'?
Dat gebruik je bij .......

(er zijn meer goede antwoorden)
41
A
iets wat je leuk vindt
B
Iets wat er moet zijn
C
iets wat niet nodig is
D
iets waar je niet zonder kunt

Slide 7 - Quiz

Mijn ............ is in de ............... aan het begin van de dag. Ik eet dan graag brood of yoghurt, met thee of melk.

Vul de juiste woorden in.
42
A
avondeten - avond
B
lunch - middag
C
ontbijt - avond
D
ontbijt - ochtend

Slide 8 - Quiz

In de klas werk ik heel nauwkeurig en let ik op details.

Welk woord past bij deze zin?
43
A
slordig
B
goed
C
precies
D
netjes

Slide 9 - Quiz

De kinderen eten graag een ronde oranje vrucht. Ze kopen dit fruit op de markt. Ze vinden het lekker.

Welk fruit wordt er bedoeld? Noem 1 woord.
44

Slide 10 - Question ouverte

Deze groente koop ik in de winkel of op de markt. Het is groen en ik maak er salade van.
45
A
bietjes
B
rode kool
C
sla
D
prei

Slide 11 - Quiz