Grammatica 5.7

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Grammatica 5.7 

Lesdoelen 

Leerdoelen: 

- In deze les herhaal ik de woordsoorten

- In deze les leer ik aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden gebruiken 

Succescriteria: 

- Ik weet wat aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden zijn

- Ik kan de regels van aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden goed toepassen

- Ik kan van alle woorden de woordsoorten benoemen

Toelichting aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands 

Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:

Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
 Dat = aanwijzend vnw

Aanwijzend voornaamwoord

deze, die -> de-woorden

dit, dat -. het-woorden 

De foto ... erg leuk was. 

Het meisje ... interessant was. 

Wederkerend voornaamwoord

Komt voor in combinatie met een wederkerend werkwoord.

Wederkerend  betekent 'iets wat terugkomt'.

zich vergissen

Ik vergis me.

Jij vergist je.

Wij vergissen ons.

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.

ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,

jou, ons, hen, hun..........

Bezittelijk voornaamwoord

Het bvnw geeft een bezit aan. Het komt voor samen met een ZN.

Dat is mijn fiets.

Het is jouw boek.

Daar loopt zijn vader.

Let op:

Dat is mijn boek.      bez. vnw.

Dat boek is van mij.   pvnw

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?

1. de / het / een
2. mijn / jouw / onze / zijn
3. voor / na / tijdens / tegelijk
4. dit / dat / die / deze

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het tekort

1. deze tekort
2. dit tekort

Waar wordt het goede verwijswoord gebruikt?

het glazuur

1. dat glazuur
2. die glazuur

Een leerling .... slim is, maakt een planning

1. wie
2. die
3. dat
4. wat

Morgen komt de Sint, ..... ik altijd spannend vind.

1. die
2. dat
3. wie
4. wat

Dit raam is gesloten, maar ..... daar is open.

1. die
2. dat

Heb jij al informatie gekregen van de opleiding .... je zo graag wil gaan doen?

1. wat
2. dat
3. waarvan
4. die

Het meisje ... broodjes verkoopt in de kantine zit in klas 1.

1. wat
2. die
3. wie
4. dat

Die fiets is van jou.
'jou' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Huiswerk: 

5.7, opdr. 1,2,3,4

+ leren: blz. 253 

Grammatica 5.7 

Lesdoelen 

Leerdoelen: 

- In deze les herhaal ik de woordsoorten

- In deze les leer ik aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden gebruiken 

Succescriteria: 

- Ik weet wat aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden zijn

- Ik kan de regels van aanwijzende, vragende en wederkerende voornaamwoorden goed toepassen

- Ik kan van alle woorden de woordsoorten benoemen

Vragend voornaamwoord

wie, wat, welke, wat voor (een)

Let op:

waarom, wanneer, hoe, waar zijn geen vraagwoorden, maar bijwoorden!

quizizz.com

Huiswerk

5.7, opdr. 6,7,8,9,11 + filmpje woordsoorten checken

Hoe goed voorbereid voel je je voor de toets?

😒🙁😐🙂😃

Waar moet je nog mee oefenen?