06. H6 voorbereiding toets (2-4)

H6 Werken voor de overheid
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H6 Werken voor de overheid
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Huiswerk bespreken
Vragen beantwoorden
Oefentoetsvragen


Slide 2 - Tekstslide

Rekentrainer
Controleren

Slide 3 - Tekstslide

Doel
Je weet waar je nog mee aan de slag moet om goed voorbereid te zijn voor de toets.

Slide 4 - Tekstslide

Per paragraaf
Eerst doel, dan oefenvragen theorie.
Oefenvragen rekenen

Slide 5 - Tekstslide

Doel BKGT §1 + §2
  • Ik kan uitleggen hoe collectieve voorzieningen worden georganiseerd
  • Ik kan uitleggen hoe maatschappelijke kosten ontstaan.
  • Ik kan aangeven hoe de overheid deze maatschappelijke kosten bestrijdt.

Slide 6 - Tekstslide

Wat hoort bij infrastructuur?
A
vrachtwagen
B
mobiele telefoon
C
riolering
D
satelliet

Slide 7 - Quizvraag

De overheid van Nederland bestaat uit...
A
Het Rijk
B
Provinciale overheid
C
Gemeentelijke overheid
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 8 - Quizvraag

De overheid bestaat uit
Rijk, Gemeente en Provincie
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Maatschappelijk kosten zijn de
A
Nadelen van de productie in de samenleving.
B
Nadelen van de consumptie in de samenleving.
C
Nadelen van de productie en consumptie voor de samenleving.
D
De kosten die een bedrijf moet betalen aan de overheid.

Slide 10 - Quizvraag

Wat zijn geen maatschappelijke kosten?
A
Geluidscherm langs de snelweg
B
Het water uit de riolering schoonmaken
C
Afval sorteren
D
Longziektes die ontstaan door de vuile lucht

Slide 11 - Quizvraag

Maatschappelijke kosten worden betaald door
A
De vervuilers
B
De fabrikanten
C
De belastingbetaler
D
De EU

Slide 12 - Quizvraag

Doel B§2 / KT §3
  • B: Ik kan omschrijven hoe de overheid zorgt voor sociale zekerheid.
  • KT: Ik kan uitleggen hoe sociale zekerheid geregeld is.

Slide 13 - Tekstslide

Het geld voor de sociale zekerheid krijgt de overheid door......
A
Belastingen en sociale premies
B
sociale premies
C
Belastingen

Slide 14 - Quizvraag

Doel B6.3 / KT 6.4 
  • B: Ik kan uitleggen wat de collectieve en particuliere sector is.
  • B: Ik kan de taak van de overheid toelichten en benoemen door wie deze taak wordt uitgevoerd.
  • KT: Ik kan uitleggen wat de collectieve en particuliere sector is.
  • KT: Ik kan de rol uitleggen die de overheid daarin heeft.

Slide 15 - Tekstslide

welke sector wil graag winst maken
A
collectieve sector
B
primaire sector
C
particuliere sector
D
secundaire sector

Slide 16 - Quizvraag

De Jumbo is een bedrijf uit de .......
A
Particuliere sector
B
Collectieve sector
C
Geen van beide
D
Allebei

Slide 17 - Quizvraag

De MC Donalds is een bedrijf in de...
A
Collectieve sector
B
Particuliere sector
C
Is zowel actief in beide sectoren

Slide 18 - Quizvraag

Wat is geen collectieve voorziening?
A
wegen
B
sporthal
C
winkelcentrum
D
speeltuin

Slide 19 - Quizvraag

Welk bedrijf of instelling hoort niet bij de collectieve sector?
A
Gemeente
B
UWV
C
Bank
D
Sociale dienst

Slide 20 - Quizvraag

Welke bedrijven horen bij de particuliere sector?
A
brandweer
B
vuilnisdienst
C
dokters
D
banken

Slide 21 - Quizvraag

Doel B6.4 / KT 6.5
  • BKT: Ik kan uitleggen welke inkomsten de overheid heeft.
  • Ik weet wat accijns is.
  • Ik kan voorbeelden noemen van (niet-)belastinginkomsten.
  • Ik kan de BTW uitrekenen.

Slide 22 - Tekstslide

Wie betalen er inkomstenbelasting?
A
Alle werknemers
B
Alle bedrijven
C
Iedereen die inkomsten heeft
D
Iedereen die salaris ontvangt

Slide 23 - Quizvraag

Een ZZP betaalt
A
Vennootschapsbelasting
B
Inkomstenbelasting
C
Vennootschapsbelasting & inkomstenbelasting
D
Geen belasting

Slide 24 - Quizvraag

Het tarief voor de vennootschapsbelasting is:
- over winst tot € 245.000: 15%
- over winst boven € 245.000: 25%

Bonnie heeft een eigen bv waarmee ze dit jaar € 178.000 winst heeft behaald. Hoeveel vennootschapsbelasting moet Bonnie betalen?
A
€ 0
B
€ 26.700
C
€ 36.750
D
€ 44.500

Slide 25 - Quizvraag

In een krantenartikel staat dat de accijns op tabak wordt verhoogd.
Wat is accijns?
A
een soort loonbelasting
B
Een prijsverhoging voor meer winst
C
een extra belasting op ongezonde producten
D
Dat is de korting op een pakje sigaretten

Slide 26 - Quizvraag

BTW is een afkorting.
BTW staat voor ...
A
belasting over de toenemende waarde
B
belasting tegen waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting over de toegevoegde waarde

Slide 27 - Quizvraag

Is de verkoopprijs inclusief btw of exclusief btw?
A
inclusief
B
exclusief

Slide 28 - Quizvraag

Een boek kost exclusief BTW €18,-. De btw is 21%. Wat is de prijs inclusief btw?
A
€ 21,78
B
€ 14,22
C
€ 3,78
D
€ 85,71

Slide 29 - Quizvraag

De consumentenprijs is € 25,86. BTW is 21% BTW. Wat is het BTW bedrag?
A
€ 4,49
B
€ 5,43
C
€ 4,75

Slide 30 - Quizvraag

De consumenten prijs is €185.
De BTW is 9%. Wat is de verkoopprijs?
A
€168,35
B
€169,72
C
€185
D
€170

Slide 31 - Quizvraag

Doel B6.5 / KT 6.6
  • Ik weet wat Prinsjesdag is.
  • Ik weet wat de troonrede inhoud.
  • Ik kan toelichten hoe de geldzaken van het Rijk zijn geregeld.

Slide 32 - Tekstslide

De staatsschuld stijgt als:
A
inkomsten > uitgaven
B
uitgaven > inkomsten

Slide 33 - Quizvraag

Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn mogelijkheden om staatsschuld te verminderen?
A
Bezuinigen, belastingen verhogen, economische groei
B
Meer geld lenen, subsidies verhogen, defensiebudget verhogen
C
Meer geld uitgeven, belastingen verlagen, economische groei
D
Bezuinigen, belastingen verlagen, economische krimp

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de miljoenennota?
A
Hetzelfde als de rijksbegroting
B
Dat leest de koning voor op prinsjesdag
C
De uitleg van de rijksbegroting
D
De cijfers van de rijksbegroting in grafieken

Slide 36 - Quizvraag

Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
  • Een berekening geef
  • De eenheid erbij zet: €
  • Een komma zet ipv een punt
  • 2 cijfers achter de komma zet
Rekentrainer

Slide 37 - Tekstslide

Guus krijgt een WW-uitkering, dit is 75% van zijn laatst verdiende loon. Zijn laatst verdiende loon is €2.850,-
Wat is Guus zijn WW-Uitkering?
A
€ 2.137,50
B
€ 2.488,75
C
€ 1.975,45
D
€ 759,50

Slide 38 - Quizvraag

Petra heeft een kapperszaak. Haar bedrijf heeft in een jaar een brutowinst van € 100.000. De bedrijfskosten in dat jaar zijn € 25.000 voor personeelskosten en € 30.000 voor overige kosten. De overheid heft 20% vennootschapsbelasting.
Bereken het bedrag aan vennootschapsbelasting dat Britt moet betalen.

Slide 39 - Open vraag

Versterk jezelf
BTW uitrekenen

Slide 40 - Tekstslide

En verder tot einde les:
Reflecteren:             
1) Bekijk de vraag
2) Snap ik het?
3) Reset
4) Opnieuw maken
3) Uitleg vragen
4) Opnieuw maken
Ja
Nee

Slide 41 - Tekstslide



B
Leren en maken:
Hoofdstuk 6 af



KGT
Leren en maken:
Hoofdstuk 6 af

Huiswerk
8 april: Toets hoofdstuk 6

Slide 42 - Tekstslide

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 43 - Tekstslide