Unit 1.5 England the North West Relative pronouns (30 Sept 24/25)

Unit 1.5 England the North West
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unit 1.5 England the North West

Slide 1 - Tekstslide

Today:
  1. Welcome & lesson goals (5 minutes)
  2. SKILLS: speaking

  3. Grammar: relative pronouns
  4. SKILLS: reading
  5. TASK
  6. End of lesson (5 minutes)

Slide 2 - Tekstslide

Lesson goals
  • Students:
  1. test their knowledge on the relative pronouns: who, whose, whom, which, that
  2. know how to use comparisons

    Slide 3 - Tekstslide

    Slide 4 - Video

    TASK
    1. Describe yourself in 2 - 3 sentences, use some of the information from the table on the left.
    2. Give 1 or 2 examples of behaviour that is typical for you.


    talkative
    quiet
    spontaneous
    shy
    serious
    playful
    optimistic
    pessimistic
    polite
    direct
    careful
    impulsive
    perfectionist
    careless
    timer
    1:30

    Slide 5 - Tekstslide

    Slide 6 - Tekstslide

    A relative clause =
    1. Het is een bekende van je
    2. Dat hangt ervan af, alles is relatief
    3. Het is een bijzin
    4. Ik heb geen idee 

    Slide 7 - Tekstslide

    A relative clause =
    1. Het is een bekende van je
    2. Dat hangt ervan af, alles is relatief
    3. Het is een bijzin
    4. Ik heb geen idee 

    Slide 8 - Tekstslide

    A relative clause is een bijzin, wat is hier de bijzin?

    Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

    Slide 9 - Tekstslide


    The thief who robbed an old lady was sent to jail.


    Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



    Slide 10 - Tekstslide

    Slide 11 - Video

    Relative pronouns
    Relative pronoun verwijst naar:
    that
    who
    whose
    which
    where
    whom

    persoon, dier, ding
    persoon
    bezit
    dier, ding
    plaats
    wiens
    Na een komma gebruik je nooit 'that'

    Slide 12 - Tekstslide

    Relative pronouns
    • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
    • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

    Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





    relative pronoun
    Noa sold her phone, which was old and damaged.
    relative pronoun

    Slide 13 - Tekstslide

    Relative pronouns
    Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als
    • het al duidelijk is om wie of wat het gaat
    • het voornaamwoord NIET op het onderwerp slaat
    • er een voornaamwoord achter staat







    The flowers which he gave me were beautiful.


    Persoonlijk: ik, jij, hij, etc.
    Bezittelijk: mijn, zijn, onze, etc.
    Wederkerend: me, je, zich, etc.
    The flowers he gave me were beautiful.

    Slide 14 - Tekstslide

    Slide 15 - Video

    I know what relative pronouns are
    and how to use them
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 16 - Poll

    Slide 17 - Link

    welke woorden horen bij personen?
    A
    who, whose and that
    B
    who and which
    C
    which and whom
    D
    where and who

    Slide 18 - Quizvraag

    The boy ………... cat has just died will stay at home today.
    A
    whom
    B
    which
    C
    whose
    D
    that

    Slide 19 - Quizvraag

    Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?
    A
    Alleen bij zinnen waar het niet tussen komma's staat
    B
    als er een voornaamwoord achter staat
    C
    Niet
    D
    Altijd

    Slide 20 - Quizvraag

    This is the woman .......
    asked Tim for money yesterday.
    A
    who
    B
    which

    Slide 21 - Quizvraag

    Do you like the dog .....
    is under the table?
    A
    Who
    B
    Which

    Slide 22 - Quizvraag

    This is the action film ...... I like so much!
    A
    Who
    B
    Which
    C
    That

    Slide 23 - Quizvraag

    Mag hier "that" ?
    The only Bond film ... I like is Skyfall.
    A
    Wel
    B
    Geen

    Slide 24 - Quizvraag

    Mag hier "that" ?
    Thom, .... is in my class, is 15 years old.
    A
    Wel
    B
    Geen

    Slide 25 - Quizvraag

    It helped me to practise the relative pronouns
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 26 - Poll