Woche 46

H2a Duits, Woche 46
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 160 min

Onderdelen in deze les

H2a Duits, Woche 46

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beginopdracht
Versie A
Versie B
het fruit
het zout
alsjeblieft
dankjewel, bedankt
Eet smakelijk
de tafel dekken
de vork
het bord
kopen
koken

Slide 3 - Tekstslide

Diese Woche:
Donnerstag (50 Min.)

Beginopdracht (Aufgabe 6)
Grammatik C: Aufgabe 13 bespreken, 14 maken
Grammatik C: Zahlen
Hören/Sehen: Mauerfall
Freitag (50 Min.)

Beginopdracht
Wörterliste D/F
Lesen: 
Aufgabe 5
Aussprache: Aufgabe 16 + 17
Dienstag (50 Min.)

Beginopdracht
Grammatik C:
Aufgabe 13 + 14
Hören/Sehen: Mauerfall

Slide 4 - Tekstslide

Tijdens de les
- naar elkaar luisteren
- telefoon in de kluis of onderin je rugzak (niet te zien, niet te horen)
- spullen mee (= Trabi boek A/B, schrift, pen)

Slide 5 - Tekstslide

De komende periode
T02 (ergens tussen 11-19 december):
Kapitel 3: 
- Alle woordjes op blz. 112-113, zowel NL-DU als DU-NL
- Grammatica onderdeel C: regelmatige werkwoorden met stam op s-klank (blz. 116)
- Grammatica onderdeel E: ein- en kein- (blz. 116)
- Herhaling haben/sein (van vorig hoofdstuk, blz. 44)
- Getallen vanaf 100 (blz. 116)

+ leesvaardigheid


Slide 6 - Tekstslide

Entdecke die Fehler - Wörter B
Verbeter de fouten uit de woorden uit de linkerrij van lijst B:
der Fish = de vis
der Küchen = de taart/cake
das Teller = het bord
die Zucker = de suiker
die Gabel = de gave
die Kartoffelen = de aardappelen
das Gemuse = de groente
das Mes = het mes


Slide 7 - Tekstslide

Grammatik C: Verben
Welke regel voor het vervoegen van zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd ken je? 

Slide 8 - Tekstslide

Grammatik C: Verben
Kijk naar 
deze rijtjes:

Wat is het 
verschil met
feesttenten?

beweisen
duzen
beißen
ich
beweise
duze
beiße
du
beweist
duzt
beißt
er/sie/es
beweist
duzt
beißt
wir
beweisen
duzen
beißen
ihr
beweist
duzt
beißt
sie/Sie
beweisen
duzen
beißen

Slide 9 - Tekstslide

Grammatik C: Verben
Bij werk-
woorden met
een s-klank
in de stam 
(s, ss, ß, z, x) 
krijg je bij du
een t (ipv st!)
beweisen
duzen
beißen
ich
beweise
duze
beiße
du
beweist
duzt
beißt
er/sie/es
beweist
duzt
beißt
wir
beweisen
duzen
beißen
ihr
beweist
duzt
beißen
sie/Sie
beweisen
duzen
beißen

Slide 10 - Tekstslide

Grammatik C: Zahlen
Doel: je kunt zelf de getallen vanaf 100 opbouwen in het Duits 

Hoe bouw je getallen vanaf 100 in het Nederlands op? 

Slide 11 - Tekstslide

Grammatik C: Zahlen
In het Duits doe je hetzelfde! Begin met de eenheid, dan hundert/tausend, dan de rest. Dus bijvoorbeeld: 

321 = dreihunderteinundzwanzig
678 = sechshundertachtundsiebzig
999 = neunhundertneunundneunzig
2024 = zweitausendvierundzwanzig

Slide 12 - Tekstslide

Hausaufgaben für Donnerstag
- Machen: Aufgabe 13 + 14 (S. 90-91)

- Lernen: Woordenlijst B, tweede helft (S. 112)

Slide 13 - Tekstslide

Hausaufgaben für Freitag
- Machen: Aufgabe 14 + 15 (S. 91) 

- Lernen: Wörterliste B, helemaal (S. 112)



Slide 14 - Tekstslide

Hausaufgaben für Dienstag
- Machen: Aufgabe 20 (S. 94)

- Herhalen: Woordenlijst D/F, eerste helft (S. 112)



Slide 15 - Tekstslide