Herhaling Zinsdelen

WELKOM
HERHALING ZINSDELEN BENOEMEN

Log alvast in in de LessonUp en leg je telefoon omgekeerd op je tafel.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
HERHALING ZINSDELEN BENOEMEN

Log alvast in in de LessonUp en leg je telefoon omgekeerd op je tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Doel en planning
Doel van de les: aan het einde van de les kun je de zinsdelen pv, wg, ow, lv, mv en bwb benoemen.

Planning van de les:
- herhaling alle zinsdelen d.m.v. quizvragen

Slide 2 - Tekstslide

De persoonsvorm (pv)

  1. Zoek ALTIJD eerst de persoonsvorm.
  2. Het enige werkwoord dat van vorm kan veranderen.
  3. De persoonsvorm is nauw verbonden met het onderwerp.
  4. Je vindt de pv door de zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat dan verandert, is de pv.

Slide 3 - Tekstslide

Waarom liep Najib gisteren in Arnhem?
Persoonsvorm?
A
waarom
B
liep
C
Najib
D
in Arnhem

Slide 4 - Quizvraag

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Kijk welk deel voor de persoonsvorm kan.
Dit deel is dan een zinsdeel.

Slide 5 - Tekstslide

Onderwerp
Bij het onderwerp stel je jezelf de vraag wie of wat doet iets.

Wie of wat liep gisteren in Arnhem? Najib (=ow)

Slide 6 - Tekstslide

Waarom liep Najib gisteren in Arnhem?
Onderwerp?
A
waarom
B
liep
C
Najib
D
in Arnhem

Slide 7 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde (wg)
Dit zijn ALLE werkwoorden in een zin
DUS OOK de PV!

Slide 8 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Let op! Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?

Ik eet elke dag een taartje.
A
Ik
B
eet
C
elke dag een taartje
D
een taartje

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1 leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas 2
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 11 - Quizvraag

Er zit altijd een lv in een zin
A
klopt!
B
klopt niet.....

Slide 12 - Quizvraag

Een lv begint NOOIT met een voorzetsel (vz)
A
klopt!
B
klopt niet...

Slide 13 - Quizvraag

Meewerkend voorwerp

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?

Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer er een lv in een zin staat, staat er ook altijd een mv in
A
klopt!
B
klopt niet.....

Slide 16 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 17 - Tekstslide

Hij fietste vorige week naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 18 - Open vraag

Er kunnen meerdere bwb in een zin staan
A
klopt!
B
klopt niet.....

Slide 19 - Quizvraag

1. zoek de persoonsvorm (pv)
verander de tijd
verander het getal 
2. zet een streepje tussen de zinsdelen
let op: voor de persoonsvorm past maar 1 zinsdeel
3. zoek het onderwerp (ow)
wie of wat + pv
4. zoek het wg
alle ww in de zin (incl. pv!)
5. zoek het lv 
wie of wat + pv + ow
6. zoek het mv 
aan wie + pv + ow + lv
Het stappenplan
7. zoek de bwb
waar? wanneer? waarom? waardoor? waarheen? hoe?

Slide 20 - Tekstslide

Ik heb hem gisteren een zoen gegeven op het bankje in het park.
De pv = ?

Slide 21 - Open vraag

Ik heb hem gisteren een zoen gegeven op het bankje in het park.
wg = ?

Slide 22 - Open vraag

Ik heb hem gisteren een zoen gegeven op het bankje in het park.
ow = ?

Slide 23 - Open vraag

Ik heb hem gisteren een zoen gegeven op het bankje in het park.
lv = ?

Slide 24 - Open vraag

Ik heb hem gisteren een zoen gegeven op het bankje in het park.
mv = ?

Slide 25 - Open vraag

Ik heb hem gisteren een zoen gegeven op het bankje in het park.
bwb = ?

Slide 26 - Open vraag

Extra oefenen?


cambiumned.nl





Slide 27 - Tekstslide