Hoofdstuk 2 De overheid grijpt in

Marktresultaat
Hoofdstuk 2: De overheid grijpt in
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Marktresultaat
Hoofdstuk 2: De overheid grijpt in

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Maximumprijs
Bij een maximumprijs ligt de prijs onder de evenwichtsprijs en ontstaat er een vraagoverschot / aanbodtekort.
Prijsplafond

Slide 4 - Tekstslide

Als de overheid een prijs van 10 eurocent per liter instelt, waar is dan sprake van?
A
minimumprijs, vraagoverschot
B
maximumprijs, vraagoverschot
C
minimumprijs, aanbodoverschot
D
maximumprijs, aanbodoverschot

Slide 5 - Quizvraag


A
P m is een minimumprijs want de consumenten worden er door beschermd
B
P m is een maximumprijs want de consumenten worden er door beschermd
C
P m is een maximumprijs want de producenten worden er door beschermd
D
P m is een minimumprijs want de producenten worden er door beschermd

Slide 6 - Quizvraag

Voorbeeld
Stel dat de markt voor brood als volgt kan worden weergegeven:
qa = 80p - 40
qv = -40p + 200
(q in duizenden broden 
en p in euro’s per brood)

Slide 7 - Tekstslide

Stel dat de overheid de evenwichtsprijs te hoog vindt. 
Ze stelt daarom een maximumprijs van € 1,50 in. 
Het aanbodtekort:
qv = ...................................
...........................................
qa = ...................................
...........................................
qa - qv = ............................
...........................................

Slide 8 - Tekstslide

Stel dat de overheid de evenwichtsprijs te hoog vindt. 

Ze stelt daarom een maximumprijs van € 1,50 in. 

Het aanbodtekort kun je 
als volgt berekenen:
qv = -40 x 1,50 + 200 = 140
qa = 80 x 1,5 – 40 = 80
140 – 80 = 60 (x 1.000)
60.000 is het aanbodtekort 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Minimumprijs
De EU heeft in het verleden, voor een aantal landbouwproducten een minimum- of garantieprijs ingesteld. 
De EU garandeert een bepaalde minimumprijs voor producten. 

Slide 12 - Tekstslide

Een minimumprijs ligt 
..............................
de evenwichtsprijs.

Bij een minimumprijs is het 
aanbod groter
dan de vraag, 

zodat er een 
.........................overschot 
ontstaat.  
Dit wordt vaak opgekocht door de overheid.

Slide 13 - Tekstslide

Een minimumprijs ligt 
boven de evenwichtsprijs.

Bij een minimumprijs is het 
aanbod groter
dan de vraag, 
zodat er een aanbodoverschot 
ontstaat.  

Dit wordt vaak opgekocht door de overheid.

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld
Op een markt met volkomen concurrentie geldt het volgende marktmodel:
qv = -p + 500
qa = 2p - 250

Slide 15 - Tekstslide

Er wordt een prijs van 300 ingesteld.
Er ontstaat een aanbodoverschot:
qa = .............................
......................................
qv = .............................
......................................
De overheid koopt het 
overschot op. Dit kost:
............................................
............................................


Slide 16 - Tekstslide

Er wordt een prijs van 300 ingesteld.
Er ontstaat een aanbodoverschot:
qa = 2 x 300 – 250 = 350
qv = - 300 + 500 = 200

De overheid koopt het 
overschot op.
Dit kost:
150 x 300 = € 45.000


Slide 17 - Tekstslide

Als de overheid een prijs van 30 eurocent per liter instelt, waar is dan sprake van?
A
Minimumprijs, vraagoverschot
B
maximumprijs, vraagoverschot
C
minimumprijs, aanbodoverschot
D
maximumprijs, aanbodoverschot

Slide 18 - Quizvraag

Bij een minimumprijs
van € 40, ontstaat er een
.......

A
aanbodoverschot van 50
B
aanbodoverschot van 100
C
aanbodoverschot van 200
D
evenwicht tussen vraag en aanbod

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Productie alcohol/benzine/sigaretten: De overheid wil het gebruik van deze producten afremmen.
Hierin stuurt de overheid door het instellen van bijvoorbeeld accijnzen. 

Een accijns is een verbruiksbelasting met als doel het gebruik van bepaalde consumptiegoederen, omdat ze schadelijk zijn voor de gezondheid of voor het milieu. 

Slide 22 - Tekstslide

Nu kun je denken...is het dan niet hetzelfde als btw?
Nee!
BTW is altijd een % van de verkoopprijs.
Accijns is een vast bedrag

Slide 23 - Tekstslide

Hoe ziet dit eruit?
Door de heffing van accijns zullen de aanbieders van vliegtickets de prijs bij iedere hoeveelheid met het accijnsbedrag verhogen. De aanbodlijn verschuift naar boven.
Door een extra belasting stijgt de prijs en neemt de hoeveelheid af. Door deze ingreep van de 
overheid neemt het 
totale surplus af.

Slide 24 - Tekstslide

Wat verandert er?

Slide 25 - Tekstslide

Hoe werkt zo'n subsidie?
Door een subsidie daalt de prijs en neemt de aangeboden hoeveelheid toe. Door deze ingreep van de overheid neemt het totale surplus af.

Slide 26 - Tekstslide

Hoe zit dit eruit?
De prijs daalt van pe naar p1. De hoeveelheid stijgt van Qe naar Q1. Het prijsverschil tussen p2 en p1 is het bedrag van de subsidie. Het consumentensurplus was eerst links C en het producentensurplus was B.
De subsidie is D+E+G+F. Dit zijn kosten voor de overheid. 
Het nieuwe consumentensurplus is C + D + G. 
Het nieuwe producentensurplus is D + E

Deadweightloss = F 

Slide 27 - Tekstslide

Wat het effect is van vaste heffingen of subsidies en procentuele heffingen op de aanbodcurve moet je op verschillende manieren berekenen.

Het aanbod verandert. 
Hoe bereken je dit?
> heffing met vast bedrag
> heffing als % van prijs





Slide 28 - Tekstslide

Overheidsingrijpen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide