H3 - 3.2 Geleidbaarheid en weerstand (Quinten)

Herhaling 3.1
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling 3.1

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de definitie van stroomsterkte?
A
Het aantal elektronen per seconde
B
Het ladingsverschil van elektronen
C
Hoe makkelijk de elektronen kunnen bewegen
D
De energie die elektronen met zich meedragen

Slide 2 - Quizvraag

In welke richting loopt stroom?
A
van + naar -
B
van - naar +

Slide 3 - Quizvraag

Op welke plek moet de spanningsmeter zich bevinden?
A
A
B
B
C
C

Slide 4 - Quizvraag

Welke uitspraak is correct?
A
De stroomsterkte is op positie A groter dan op positie C
B
De stroomsterkte is op positie A even groot als op positie C
C
De stroomsterkte is op positie A kleiner dan op positie C

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de spanning?
A
1,5 V
B
3,0 V
C
6,0 V
D
9,0 V

Slide 6 - Quizvraag

Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A

Slide 7 - Quizvraag

Spanning wat was dat ook nog maar?
A
het aantal deeltjes dat per seconde langs komt
B
hoeveel elektrische energie elk deeltje meeneemt.
C
de hoeveelheid geleverde energie

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de spanning?
A
0V
B
6V
C
12V
D
24V

Slide 9 - Quizvraag

De spanning is ...
A
25 V
B
12,5 V
C
2,5 V

Slide 10 - Quizvraag

3.2 Geleidbaarheid en weerstand

Slide 11 - Tekstslide

leerdoelen
Je leert waar de grootte van de stroomsterkte van afhangt.
- je weet de definitie van (inclusief eenheid) geleidbaarheid en weerstand
- je kan de geleidbaarheid en weerstand berekenen
- je kan een aantal geleiders en isolatoren benoemen

Slide 12 - Tekstslide

Geleidbaarheid
Geleidbaarheid (G) = hoe goed een voorwerp/draad elektrische stroom geleidt.
De eenheid is siemens (S)

De geleidbaarheid hangt af van:
- de dikte van de draad: hoe dikker de draad, hoe groter de geleidbaarheid
- de lengte van de draad: hoe langer de draad, hoe kleiner de geleidbaarheid
- het materiaal van de draad: metalen (voornamelijk koper) geleiden stroom goed


Slide 13 - Tekstslide

Geleidbaarheid
Geleidbaarheid berekenen:
G=UI
I=GU

Slide 14 - Tekstslide

Weerstand
Weerstand (R) = hoe slecht een voorwerp/draad stroom geleidt                                                                 (omgekeerde van geleidbaarheid)
De eenheid is ohm (Ω)


R=G1=IU
U=IR

Slide 15 - Tekstslide

Je hebt twee lampjes met gelijke spanning.
Lampje 1 heeft een stroom van 4 A en
Lampje 2 een stroom van 8 A.
Welk lampje heeft de grootste geleidbaarheid?
A
1
B
2

Slide 16 - Quizvraag

Geleidbaarheid
(I,U)-diagram







Het verband dat bij zo'n grafiek hoort heet recht evenredig verband
G=UI
I=GU

Slide 17 - Tekstslide

Geleidbaarheid
(I,U)-diagram







Het verband dat bij zo'n grafiek hoort heet recht evenredig verband
G=UI
I=GU

Slide 18 - Tekstslide

Weerstand
De spanning (U) op een stopcontact is 230 V
Als de stroomsterkte (I) groter wordt dan 16 A worden elektriciteitsdraden te warm.
Wat is de minimale weerstand (R) die op een stopcontact aangesloten moet worden?

R=G1=IU

Slide 19 - Tekstslide

Weerstand
Weerstand (R) = hoe slecht een voorwerp/draad stroom geleidt                                                                 (omgekeerde van geleidbaarheid)
De eenheid is ohm (Ω)

Ohmse weerstand  constante geleidbaarheid
Niet-Ohmse weerstand overige weerstanden

Slide 20 - Tekstslide

Weerstand
Geleiders                    grote geleidbaarheid, kleine weerstand 
- metaal
- koolstof
- kraanwater

Isolatoren                   kleine geleidbaarheid, grote weerstand
- hout
- plastic
- steen


Slide 21 - Tekstslide

Hoe dikker de draad, hoe groter de weerstand
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Hoe groter de stroomsterkte, hoe groter de geleidbaarheid
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Over een bakje vloeistof met een geleidingsvermogen van 0,34 S wordt een spanning van 12 V gezet. Hoeveel stroom gaat er lopen?
A
4,1 A
B
35 A
C
28 mA
D
14 A

Slide 24 - Quizvraag

Welke uitspraak is NIET correct over een (I,U)-diagram?
A
U staat op de verticale as
B
De grootheid die je meet staat op de verticale as
C
De grafiek gaat altijd door de oorsprong
D
De eenheid van I is Ampère

Slide 25 - Quizvraag

Welke uitspraak is correct?
A
Zowel grafiek 1 als 2 geeft een Ohmse weerstand weer
B
Alleen grafiek 1 geeft een ohmse weerstand weer
C
Alleen grafiek 2 geeft een ohmse weerstand weer
D
Geen van beide grafieken geven een ohmse weerstand weer

Slide 26 - Quizvraag

Geleidbaarheid en weerstand

Slide 27 - Tekstslide

huiswerk
§2 : 16 t/m 28
§3: lees en maak 30 t/m 34

Slide 28 - Tekstslide

In serie:
Utot = U1 + U2 + U3
Itot = I1 = I2 = I3
Rtot = R1 + R2 + R3

Parallel:
Utot = U1 = U2 = U3
Itot = I1 + I2 + I3
Gtot = G1 + G2 + G3

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide