Hoe werd Amsterdam de stapelmarkt van Europa en welke gevolgen had dat voor de landbouw in de Republiek? Eigen woorden gebruiken!
1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoe werd Amsterdam de stapelmarkt van Europa en welke gevolgen had dat voor de landbouw in de Republiek? Eigen woorden gebruiken!
Slide 1 - Open vraag
Waarvoor werd de VOC opgericht en hoe werkte deze handelsmaatschappij? Geef in eigen woorden antwoord!
Slide 2 - Open vraag
Geef de definitie (uitleg) van het volgende begrip: gouden eeuw. Doe dit in eigen woorden!
Slide 3 - Open vraag
Geef de definitie (uitleg) van het volgende begrip: handelsmonopolie. Doe dit in eigen woorden!
Slide 4 - Open vraag
Amsterdam is tot het begin van de 17e eeuw een rechthoekig havenstadje aan de Amstel geweest. Leg uit hoe dit in de gouden eeuw veranderde. Maak ik je antwoord ook gebruik van een jaartal.
Slide 5 - Open vraag
Met welk economisch doel werd de VOC opgericht?
Slide 6 - Open vraag
Na de succesvolle ontdekkingsreizen van de Portugezen lukte het ook de Republiek om eigen routes naar Azië te vinden.
Welke motief had de Republiek hiervoor?
Kies het juiste antwoord.
A
De Republiek wilde in Azië koloniën stichten om aan goedkope arbeidskrachten te komen.
B
De Republiek was in oorlog met Spanje en Portugal en wilde hun koloniën veroveren.
C
De Republiek moest hoge prijzen voor de specerijen van Portugal betalen, daarom was het beter om zelf een route te vinden.
D
De Republiek wilde het christendom in Azië verspreiden.
Slide 7 - Quizvraag
Waar ging Delft zich in specialiseren?
Slide 8 - Open vraag
Wat heeft de stapelmarkt en moedernegotie met elkaar te maken?
Slide 9 - Open vraag
Welke (tijds)volgorde is juist?
A
VOC - WIC - Oostzeehandel
B
Oostzeehandel - VOC - WIC
C
Oostzeehandel - WIC - VOC
D
VOC - Oostzeehandel - WIC
Slide 10 - Quizvraag
Kies uit WIC of VOC.
Handelde in slaven
A
WIC
B
VOC
Slide 11 - Quizvraag
Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
handelskapitalisme
B
stapelmarkt
C
VOC-principe
D
pakhuispolitiek
Slide 12 - Quizvraag
Wat was de belangrijkste stapelmarkt van de wereld?
A
Londen
B
Rotterdam
C
Azië
D
Amsterdam
Slide 13 - Quizvraag
Waarom werd Amsterdam de belangrijkste handelsstad?
A
Omdat Antwerpen gebombardeerd was
B
Omdat Antwerpen geblokkeerd werd
C
Omdat de Belgen stom waren
D
Omdat Nederland goedkoper was om te heen varen
Slide 14 - Quizvraag
Wanneer vond de Val van Antwerpen plaats?
A
1566
B
1575
C
1585
D
1601
Slide 15 - Quizvraag
Veel boeren richten zich op één soort landbouw dat doen ze om meer te kunnen produceren hoe wordt dat genoemd?
A
gemengde landbouw
B
intensivering
C
mechanisatie
D
specialisatie
Slide 16 - Quizvraag
De VOC verhandelde vooral
A
Slaven
B
Aardappels
C
Specerijen
D
Maïs
Slide 17 - Quizvraag
VOC is opgericht in
A
1702
B
1602
C
1720
D
1620
Slide 18 - Quizvraag
Westen
Oosten
VOC
WIC
Handelskapitalisme
Factorij
Slide 19 - Sleepvraag
Hoe heet het bestuur van de VOC?
A
De heren zestien
B
De heren zeventien
C
De heren vijftien
D
De heren achttien
Slide 20 - Quizvraag
Een ander woord voor factorij is?
Slide 21 - Open vraag
1 Handelsschepen voeren van Azië naar Europa en tussen landen in Azië. 2 Jan Pieterszoon Coen was een gouverneur-generaal (op het plaatje hiernaast verkleed) 3 Kapitein Piet Hein veroverde een zilvervloot, waardoor Spanje minder geld had voor de oorlog met de Republiek. 4 Voor de contacten met vorsten en de opslag van goederen werden in Azië factorijen gebouwd. Welke opmerkingen gaan ALLEEN over de VOC?
A
1, 2 en 4
B
1, 3 en 4
C
2, 3 en 4
D
1, 2 en 3
Slide 22 - Quizvraag
Hoe noemen we deze handel ook wel?
A
Westelijke handel
B
Slavenhandel
C
Driehoekshandel
D
WIC
Slide 23 - Quizvraag
Waar hield de WIC zich niet mee bezig?
A
Slavenhandel
B
Veroveringen
C
Driehoekshandel
D
Specerijenhandel
Slide 24 - Quizvraag
Als je eerst geld investeert, om daarna winst te maken noem je dat ....
A
Driehoekshandel
B
Piraterij
C
Handelskapitalisme
D
Kaapvaart
Slide 25 - Quizvraag
Leg uit wat er op de foto staat en wat het te maken heeft met paragraaf 3.1 Noem daarbij het goede begrip.