BG3 - Les 2

welzijn
Begeleidingsmethoden
       Module 4 - Les 2

Beroepsgericht 3
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BeroepsgerichtMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

welzijn
Begeleidingsmethoden
       Module 4 - Les 2

Beroepsgericht 3

Slide 1 - Tekstslide

Thema's in module 4
Les 1 en 2 - Thema: Dagbesteding
Les 1: Wat is dagbesteding?
Les 2: Methodisch begeleiden

Les 3 t/m 5 - Thema: Ondersteuning en begeleiding
Les 3: Begeleiden en begeleidingsstijlen
Les 4: Begeleidingsmethodieken
Les 5: Interventietechnieken

Les 6 t/m 8 - Thema: Conflicthantering
Les 6: Conflicthantering 
Les 7: Omgaan met agressie
Les 8: Onvoorziene crisissituaties

Slide 2 - Tekstslide

Boek: Dagbesteding MZ via licentie ThiemeMeulenhoff
Thema 1: Dagbesteding
  • Hoofdstuk 1: Wat is dagbesteding?
  • Hoofdstuk 2: De betekenis van dagbesteding voor de cliënt
  • Hoofdstuk 3: De betekenis van dagbesteding voor de beroepskracht
Thema 2: Activiteiten aanbieden
  • Hoofdstuk 4: Methodisch begeleiden bij dagbesteding
  • Hoofdstuk 5: Een indeling van dagbesteding
Thema 3: Werk, scholing en vrije tijd
  • Hoofdstuk 6: Werk
  • Hoofdstuk 7: Scholing
  • Hoofdstuk 8: Vrije tijd

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag
Thema 2: Activiteiten aanbieden
  • Hoofdstuk 4: Methodisch begeleiden bij dagbesteding
  • Hoofdstuk 5: Een indeling van dagbesteding
Thema 3: Werk, scholing en vrije tijd
  • Hoofdstuk 6: Werk
  • Hoofdstuk 7: Scholing
  • Hoofdstuk 8: Vrije tijd
Tijdens de lessen wordt de theorie in grote lijnen besproken. Zorg dat je zelf je boek raadpleegt voor meer verdieping!
Tip: het thema dagbesteding komt terug in meetmoment B1-K1-W4, probeer dus de koppeling voor jezelf hierin te maken!

Slide 4 - Tekstslide

Scholing
Werk
Vrije tijd
Recht om te ontplooien
Recht op verantwoordelijkheid
Recht op ontspanning

Slide 5 - Sleepvraag

Opdracht
  • Er zijn een aantal vellen met verschillende doelgroepen;
  • Splits jezelf op onder de verschillende doelgroepen;
  • Ga met je groepje in gesprek over welke dagbestedingsactiviteiten je kan aanbieden voor deze doelgroep;
  • Benoem hierbij op het gaat over een activiteit gericht op werk, scholing of vrije tijd;
  • Jullie hebben voor deze opdracht 10 minuten!
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Waar denk jij dat methodisch begeleiden over gaat?

Slide 7 - Woordweb

Methodisch begeleiden van dagbesteding
  • Jij moet als beroepskracht maatschappelijke zorg specifieke methodische vaardigheden bezitten om jouw cliënt te begeleiden in en bij zijn dagbesteding.
  • Je kunt planmatig en bewust een activiteit kiezen.
  • Je kunt verantwoorden hoe de keuze voor een bepaalde activiteit tot stand komt.
  • Je kunt uitleggen waarom deze activiteit past bij de hulpvraag van de cliënt. 
  • Je kunt werken met een activiteitenplan waarin de cliënt centraal staat. Dit betekent dat de cliënt zelf een grote inbreng heeft in de vormgeving van zijn begeleiding. 

Het methodisch werken komt terug in meetmoment B1-K1-W4! Weet jij in welke opdracht?

Slide 8 - Tekstslide

Methodisch begeleiden van dagbesteding
Het proces van methodisch handelen start met de beginsituatie
Vervolgens zet je alle stappen in het proces en eindig je met de evaluatie

Op basis van de evaluatie ontstaat er een nieuwe situatie > beginsituatie



Slide 9 - Tekstslide

Wat staat er in de beginsituatie?

Slide 10 - Woordweb

Beginsituatie
Informatie verzamelen van de cliënt
  • Directe informatie (persoonsgebonden): gaat uitsluitend over de cliënt
  • Indirecte bronnen (cliëntgebonden): informatie die te maken heeft met ziekte- of gedragsbeeld
Als het specifiek gaat om dagbesteding ga je op zoek naar informatie die je kunt gebruiken voor het activiteitenplan.


Slide 11 - Tekstslide

Hoe kom je aan de informatie? Welke bronnen kan je raadplegen?

Slide 12 - Woordweb

Informatiebronnen
  • Intake;
  • Cliënt zelf;
  • Ouders/verzorgers/familie/vrienden van de cliënt;
  • Collega's;
  • Observaties;
  •  Zorg-/begeleidingsplan.

Slide 13 - Tekstslide

Hulpvraag
  • De begeleidingsvraag/hulpvraag is het vertrekpunt
  • Hulpvraag concreet verwoorden
  • Soms wordt de hulpvraag niet door de cliënt zelf gesteld, maar door familie of een hulpverlener (impliciete hulpvraag)
  • Analyse van de hulpvraag aan de hand van de verzamelde informatie (beginsituatie)

Slide 14 - Tekstslide

Formuleer een fictieve hulpvraag

Slide 15 - Open vraag

Hulpvragen beginnen met
  • Help mij..
  • Begeleid mij..
  • Ondersteun mij.. 

Aan de hand van de beginsituatie en de hulpvraag, kan je komen tot passende dagbesteding

Slide 16 - Tekstslide

Passende dagbesteding
Om te komen tot een passende activiteit binnen de dagbesteding houd je rekening met een heleboel elementen.

Slide 17 - Tekstslide

Van hulpvraag tot doel
  • Doelen formuleren is stap 2 in de methodische cyclus
  •  Samen met de cliënt bepaal je het doel, het doel zet je vervolgens om in een activiteitenplan.
  • Handelen zonder doel is doelloos handelen

Splitsing in:
  • Hoofddoelen: een langtermijn doel (over 3 maanden of langer);
  • Subdoelen/werkdoelen: korte termijn doelen om uiteindelijk het langtermijn doel te behalen.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
Hoofddoel: Mevrouw van Putten is op 1 augustus 2023 in staat haar boodschappen zelfstandig te doen, eventueel met hulpmiddelen.
Subdoelen: Mevrouw van Putten kan de boodschappen afrekenen.
Mevrouw van Putten kan zelf de boodschappen in haar karretje leggen.

Slide 20 - Tekstslide

Plan voorbereiden
Stap 3 van het methodisch proces

Bij een goed en volledig voorbereiden van een werkplan beantwoord je de 6 W’s
  • Om wie gaat het. De cliënt(en) en wie doet wat op welke manier;
  • Waarom vindt de activiteit plaats, het doel;
  • Wat vindt er precies plaats, welke middelen heb je nodig en op welke manier ga je het begeleiden;
  • Welke activiteiten zijn er nodig (waarmee);
  • Waar vindt de activiteit plaats (omgeving);
  • Wanneer tijdstip, de duur van de activiteit en hoe vaak.

Slide 21 - Tekstslide

Wie en waarom?
Wie?
Vaardighedenanalyse > wat kan mijn cliënt al?:

  • Motorische vaardigheden: Oog-hand coördinatie, spierkracht, houding, handfunctie etc.
  • Cognitieve vaardigheden: Concentreren, begrijpen, geheugen, begrip vorm en kleur etc.
  • Sociale vaardigheden: Samen spelen, mogelijkheden communicatie, stressbestendig, tegen verlies kunnen, motivatie, doorzettingsvermogen etc.

Waarom?
Wat is het doel en waarom kies je juist voor deze activiteit?
  • Niet zomaar een activiteit kiezen;
  • Keuze van de activiteit is een rechtstreeks gevolg van de doelstelling.

Slide 22 - Tekstslide

Wat en waarmee?
Wat?
  • Wat vindt er precies plaats?
  • Welk gedrag wil ik oproepen?
  • Wat moet er gebeuren om met deze activiteit, dit doel te halen?

Waarmee?
Dit zijn alle kenmerken van de activiteit:
  • De duur van de activiteit (kort of lang);
  • Het benodigde aantal cliënten (grote groep, kleine groep of individu);
  • De organisatievorm (eenvoudig of ingewikkeld);
  • Binnen- of buitenactiviteit;
  • Vereiste materialen;
  • Vereist geld;
  • Vereiste samenwerking;

Slide 23 - Tekstslide

Waar en wanneer?
Waar?
Kenmerken van de ruimte
  • Grootte, hoogte, lichtinval, akoestiek, aankleding, inrichting, sfeer, prikkels

Wanneer?
Het tijdstip kan ook invloed hebben op de activiteit die je wilt aanbieden en daarom moet je in je voorbereiding hier ook aandacht aan besteden.
  • Tijd van het jaar (paaseieren);
  • Tijd van de week (op maandagmorgen misschien opstart problemen);
  • Tijd van de dag (na het eten vaak concentratie dip);
  • Volgens het rooster bepaald soort activiteit (voorspelbaarheid, structuur).

Slide 24 - Tekstslide

Plan uitvoeren
Stap 4 in het methodisch proces

  • Je bent in staat om tijdens de uitvoering van het activiteitenplan veranderingen aan te brengen en alle plannen die in de voorbereiding zijn uitgewerkt los te laten. 
  • Tijdens de uitvoering is het belangrijk dat je observeert en signalen direct vertaalt.


Slide 25 - Tekstslide

Evalueren
De laatste stap in het proces
  • De evaluatie is een terugblik en een vooruitblik
  • Je kijkt terug naar hoe het gegaan is, door te evalueren ga je na hoe het hele proces vanaf de beginsituatie tot en met de uitvoering verlopen is.
  • Productevaluatie: het resultaat staat centraal. Bijv: je bakt een taart, hoe is de smaak, vorm etc.
  • Procesevaluatie: hoe iets tot stand is gekomen staat centraal. Bijv: een cliënt helpt mee bij een lunch, je kijkt naar de samenwerking, taakverdeling en hoe hij/zij reageerde op jouw begeleidingswijze.
Proces en product zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je kunt met grote stelligheid zeggen dat een matig proces leidt tot mindere kwaliteit paasbroodjes.




Slide 26 - Tekstslide

Opdracht
  • Aan de hand van de theorie van vandaag, ga je zelf een start maken met het invullen van de methodische cyclus.
  • Bedenk een activiteit voor de BPV (onderdeel meetmoment!!) en stel de activiteit op aan de hand van de cyclus.

Slide 27 - Tekstslide

Nogmaals
Tijdens de lessen wordt de theorie in grote lijnen besproken. Zorg dat je zelf je boek raadpleegt voor meer verdieping!

Tip: het thema dagbesteding komt terug in meetmoment B1-K1-W4, probeer dus de koppeling voor jezelf hierin te maken!

Slide 28 - Tekstslide