In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Aan elkaar of los
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?
Slide 5 - Tekstslide
Aan elkaar of los
Bedoel je één ding, persoon of begrip?
Dan schrijf je één woord.
Als je er woorden tussen kunt zetten, schrijf je ze niet aan elkaar:
De lessen vallen uit vandaag. De lessen vallen alweer uit vandaag.
Slide 6 - Tekstslide
Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil
Slide 7 - Quizvraag
Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil
Slide 8 - Quizvraag
Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot
Slide 9 - Quizvraag
Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot
Slide 10 - Quizvraag
Aan elkaar of los? 'Hij heeft alweer een lastig … .'
A
kriebel hoestje
B
kriebelhoestje
Slide 11 - Quizvraag
Samengestelde aardrijkskundige namen
Met een hoofdletter en een streepje ertussen
Noord-Holland
Zuid-Amerikaanse
Etten-Leur
Slide 12 - Tekstslide
Woorden die bestaan uit
er, daar, hier of waar + voorzetsel
Deze woorden schrijf je aan elkaar
Het boek ligt op tafel, het ligt erop.
Als het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord hoort, dan schrijf je de woorden los.
Wat ligt er op tafel?
Slide 13 - Tekstslide
Aan elkaar of los? '... denk je dat te betalen?'
A
Waar mee
B
Waarmee
Slide 14 - Quizvraag
Aan elkaar of los? 'Hij rende … .'
A
daarheen
B
daar heen
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Soms is het van belang dat je iets aan je kleding verander......
A
veranderd
B
verandert
C
veranderdt
D
veranderde
Slide 17 - Quizvraag
Wat is er verander..... aan je kleding sinds gisteren?
A
veranderd
B
verandert
C
veranderde
D
veranderdt
Slide 18 - Quizvraag
Hij verwach..... dat hij geslaagd was toen e hem belden.
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachd
Slide 19 - Quizvraag
De verwach...e resultaten bleven helaas uit.
A
verwachte
B
verwachtte
C
verwacht
D
verwachten
Slide 20 - Quizvraag
Je beteken... alles voor me, als je dit voor me doet.
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt
Slide 21 - Quizvraag
Hij ....... (skaten) gisteren in het park.
A
Skate
B
Skatet
C
Skatete
D
Skateten
Slide 22 - Quizvraag
De gemel....e fouten hebben geen consequenties voor het werk.
A
gemeldde
B
gemelde
C
gemeld
Slide 23 - Quizvraag
Hij zegt dat hij er ingeluis.... is door een vriend van hem.
A
ingeluisd
B
ingeluist
C
ingeluisdt
Slide 24 - Quizvraag
Hoe heb je de antwoorden zo verander..., dat ze kloppen?
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdt
D
veranderde
Slide 25 - Quizvraag
Het is opvallend dat het staatshoofd dit verbie......
A
verbied
B
verbiedde
C
verbiedt
D
verbood
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Wat is het meervoud van baby?
Slide 30 - Woordweb
In het meervoud schrijf je een zelfstandig naamwoord altijd met het lidwoord 'de': de meisjes
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quizvraag
meervoud van laars is...
A
laarsen
B
laarzen
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotogravven
D
fotograffen
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het meervoud van mogelijkheid?
Slide 34 - Open vraag
Woorden die eindigen op: a, i, o, u of y krijgen in het meervoud een 's.
A
waar
B
niet waar
Slide 35 - Quizvraag
In het meervoud verandert de 's' altijd in een 'z'.
A
waar
B
niet waar
Slide 36 - Quizvraag
Wat is het meervoud muis?
A
muisen
B
muissen
C
muizen
D
muizzen
Slide 37 - Quizvraag
Wat is het meervoud van collega?
A
collegas
B
collega's
C
collegaas
D
collegaa's
Slide 38 - Quizvraag
Schrijf onder elkaar de meervoudsvorm op van de volgende woorden: paraplu, baby, drempel, tafel, bureau, bacterie, stad, ei, drie, kaars, schip, niveau