Herhaling spelling les 13, 26 en 52

Aan elkaar of los
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aan elkaar of los

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 5 - Tekstslide

Aan elkaar of los

Bedoel je één ding, persoon of begrip?
Dan schrijf je één woord.

Als je er woorden tussen kunt zetten, schrijf je ze niet aan elkaar:

De lessen vallen uit vandaag. De lessen vallen alweer uit vandaag.

Slide 6 - Tekstslide

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 7 - Quizvraag

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 8 - Quizvraag

Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 9 - Quizvraag

Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 10 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
'Hij heeft alweer een lastig … .'
A
kriebel hoestje
B
kriebelhoestje

Slide 11 - Quizvraag

Samengestelde aardrijkskundige namen


Met een hoofdletter en een streepje ertussen


Noord-Holland

Zuid-Amerikaanse

Etten-Leur

Slide 12 - Tekstslide

Woorden die bestaan uit

er, daar, hier of waar + voorzetsel


Deze woorden schrijf je aan elkaar


Het boek ligt op tafel, het ligt erop.


Als het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord hoort, dan schrijf je de woorden los.

Wat ligt er op tafel?

Slide 13 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
'... denk je dat te betalen?'
A
Waar mee
B
Waarmee

Slide 14 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
'Hij rende … .'
A
daarheen
B
daar heen

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Soms is het van belang dat je iets aan je kleding verander......
A
veranderd
B
verandert
C
veranderdt
D
veranderde

Slide 17 - Quizvraag

Wat is er verander..... aan je kleding sinds gisteren?
A
veranderd
B
verandert
C
veranderde
D
veranderdt

Slide 18 - Quizvraag

Hij verwach..... dat hij geslaagd was toen e hem belden.
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachd

Slide 19 - Quizvraag

De verwach...e resultaten bleven helaas uit.
A
verwachte
B
verwachtte
C
verwacht
D
verwachten

Slide 20 - Quizvraag

Je beteken... alles voor me, als je dit voor me doet.
A
betekend
B
betekende
C
betekent
D
betekendt

Slide 21 - Quizvraag

Hij ....... (skaten) gisteren in het park.
A
Skate
B
Skatet
C
Skatete
D
Skateten

Slide 22 - Quizvraag

De gemel....e fouten hebben geen consequenties voor het werk.
A
gemeldde
B
gemelde
C
gemeld

Slide 23 - Quizvraag

Hij zegt dat hij er ingeluis.... is door een vriend van hem.
A
ingeluisd
B
ingeluist
C
ingeluisdt

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heb je de antwoorden zo verander..., dat ze kloppen?
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdt
D
veranderde

Slide 25 - Quizvraag

Het is opvallend dat het staatshoofd
dit verbie......
A
verbied
B
verbiedde
C
verbiedt
D
verbood

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wat is het meervoud
van baby?

Slide 30 - Woordweb

In het meervoud schrijf je een zelfstandig naamwoord altijd met het lidwoord 'de': de meisjes
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

meervoud van laars is...
A
laarsen
B
laarzen

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotogravven
D
fotograffen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is het meervoud van mogelijkheid?

Slide 34 - Open vraag

Woorden die eindigen op: a, i, o, u of y krijgen in het meervoud een 's.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quizvraag

In het meervoud verandert de 's' altijd in een 'z'.
A
waar
B
niet waar

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het meervoud muis?
A
muisen
B
muissen
C
muizen
D
muizzen

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het meervoud van collega?
A
collegas
B
collega's
C
collegaas
D
collegaa's

Slide 38 - Quizvraag

Schrijf onder elkaar de meervoudsvorm op van de volgende woorden: paraplu, baby, drempel, tafel, bureau, bacterie, stad, ei, drie, kaars, schip, niveau

Slide 39 - Open vraag