Aan elkaar of los

Aan elkaar of los
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Aan elkaar of los

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?

Slide 5 - Tekstslide

Aan elkaar of los

Bedoel je één ding, persoon of begrip?
Dan schrijf je één woord.

Als je er woorden tussen kunt zetten, schrijf je ze niet aan elkaar:

De lessen vallen uit vandaag. De lessen vallen alweer uit vandaag.

Slide 6 - Tekstslide

Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 7 - Quizvraag

Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil

Slide 8 - Quizvraag

Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 9 - Quizvraag

Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot

Slide 10 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
'Hij heeft alweer een lastig … .'
A
kriebel hoestje
B
kriebelhoestje

Slide 11 - Quizvraag

Samengestelde aardrijkskundige namen


Met een hoofdletter en een streepje ertussen


Noord- Holland

Zuid- Amerikaanse

Etten-Leur

Slide 12 - Tekstslide

Woorden die bestaan uit

er, daar, hier of waar + voorzetsel


Deze woorden schrijf je aan elkaar


Het boek ligt op tafel, het ligt erop.


Als het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord hoort, dan schrijf je de woorden los.

Wat ligt er op tafel?

Slide 13 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
'... denk je dat te betalen?'
A
Waar mee
B
Waarmee

Slide 14 - Quizvraag

Aan elkaar of los?
'Hij rende … .'
A
daarheen
B
daar heen

Slide 15 - Quizvraag