havo 4 module 4

Module 4 
Hoofdstuk 1 + 2 en 3.1 oefenvragen
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Module 4 
Hoofdstuk 1 + 2 en 3.1 oefenvragen

Slide 1 - Tekstslide

Welke obligatie geeft een hogere rente? (A of B)
Waarom? (C of D)
A
Bedrijfsobligatie
B
Staatsobligatie
C
Er zit meer risico aan
D
Maakt meer winst

Slide 2 - Quizvraag

Waarvoor staat het woord extern in negatief extern effect.
A
Dat de overheid dit effect moet oplossen
B
De het een effect van buitenaf is
C
Dat het effect niet in de prijs is meegenomen
D
Dat het een slechte invloed heeft op de maatschappij

Slide 3 - Quizvraag

Waaraan moet een collectief goed voldoen:
A
Er mag geen winst gemaakt worden
B
Het gebruik van de een gaat niet ten koste van de ander
C
Het moet betaald worden van belasting
D
Iedereen moet er tegelijk gebruik van kunnen maken

Slide 4 - Quizvraag

Er is 2% inflatie maar je krijgt 5% loonsverhoging, dit noem je?
A
Reële loonsverhoging (Koopkracht)
B
Prijscompensatie

Slide 5 - Quizvraag

Als de rente stijgt dan:
A
Stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
Stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
Stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
Stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.

Slide 6 - Quizvraag

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 8 - Quizvraag

Als de algemene prijs van tijd hoger is dan de individuele prijs van tijd zal de consument sparen:
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 10 - Quizvraag

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Het inkomen van Marco stijgt in 2020 met 2,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,8% t.o.v. het basisjaar. Bereken zijn reële rendement

Bereken de reële verandering in % van Marco zijn koopkracht.
A
+1,2%
B
-1,2%
C
+0,8%
D
-0,8%

Slide 12 - Quizvraag

Een CAO is een afspraak tussen werkgevers en werknemers en hierin staat: (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
Je arbeidsomstandigheden
B
Vakantiedagen
C
Loon
D
Werktijden

Slide 13 - Quizvraag


Jaar
2013
2014
2015
2016
PRIJS
€2,64
€2,75
€2,51
€2,78
INDC.
100
Wat is het indexcijfer van 2016?
A
98,9
B
101,1
C
98
D
101

Slide 14 - Quizvraag

Waarvoor staat het wegingsfactor bij het CPI?

Slide 15 - Open vraag

Wat wordt er bedoelt met dat het CPI een gewogen getal is.

Slide 16 - Open vraag

Wat is een voorraad grootheid?
A
Hoeveel geld je nu bezit
B
Hoeveel belasting de overheid dit jaar ontvangt
C
Hoeveel leerlingen er vandaag zijn
D
Belasitingsaanslag over 2022

Slide 17 - Quizvraag