brugklas 1: lundi 14 avril Futur proche et phrases clés

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 1

Bonjour brugklas 1 en 2!

futur proche

Les buts:

• Ik kan het werkwoord aller (gaan) vervoegen en de toekomende tijd maken
• Ik kan vragen stellen en beantwoorden over ma ville et mes projets

Futur proche

futur proche

Kies le futur proche

1. J'ai marché
2. Ils marchent
3. Tu vas marcher

futur proche - nous - plaisanter

1. nous avons plaisanté
2. nous plaisantons
3. nous allons plaisanté
4. nous allons plaisanter

ils - avoir (futur proche)

1. ils font avoir
2. ils avoirent
3. ils vont avoir
4. ils sommes avoir

futur proche - je - parler

1. je vais parler
2. j'ai parlé
3. je parle
4. je parlerai

Futur PROCHE
Vous ............. (être)

1. allez être
2. serez
3. allez serez
4. êtes

Vul in:
Je ... (aller/futur proche)

1. vais
2. vais aller
3. vas aller
4. va allez

Waar bestaat de futur proche uit?

1. een vorm van aller
2. een vorm van aller + heel ww
3. een vorm van avoir + vervoegd werkwoord
4. een vorm van être + voltooid deelwoord

De futur proche is een werkwoordtijd die je vertelt dat:

1. Iets straks of later gaat gebeuren
2. Iets nu gebeurt

C'est la fin, einde oefening