Onderdeel 3: Cursus 7 Spelling Paragraaf 5: Bijvoeglijk naamwoord (editie 7)

Welkom bij Nederlands!
Cursus 7 Spelling




Paragraaf 5: Bijvoeglijk naamwoord
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Cursus 7 Spelling




Paragraaf 5: Bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?

  1. Herhalen Cursus 7 Spelling Paragraaf 4: Leestekens: Dubbele punt en aanhalingstekens.
  2. Cursus 7 Spelling Paragraaf 5: Bijvoeglijk naamwoord
  3. Zelfstandig aan de slag


Slide 2 - Tekstslide

Herhalen:
Nu:

  • kun je dubbele punt en aanhalingstekens op de juiste manier gebruiken. √

Slide 3 - Tekstslide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Een dubbele punt gebruik je op twee manieren:
  

  • als je iets aankondigt of opsomt: Ik kreeg een aantal cadeautjes: scheenbeschermers, kousen en een trainingsjack.
  • als je iemand citeert: Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.'









Slide 4 - Tekstslide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Als je iemands woorden precies opschrijft zoals hij ze uitsprak, heet dat een citaat. 
  • Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt. 
  • Je zet de woorden die gezegd zijn tussen aanhalingstekens. 
  • Het citaat begint altijd met een hoofdletter.
Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’

Let op: als een citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt. Wel komt er een komma na het citaat en het aanhalingsteken.

‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.
‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’, vroeg Danique







Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van de les:

  • kun je bijvoeglijke naamwoorden herkennen.
  • kun je de korte en lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden goed spellen.

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e):


Zo maak je de lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord:
  • Zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.
Let op, soms moet je daarnaast:
  • een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): lief → lieve; naïef → naïeve;
  • een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): grijs → grijze; serieus → serieuze;
  •  de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: fris → frisse; glad → gladde;
  • een a, e, o of u (klinker) weghalen: traag → trage; zuur → zure.












Slide 8 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: houten, papieren, wollen, maar niet altijd (een polyester T-shirt).


Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden als: beton – betonnen, hout – houten, koper – koperen, papier – papieren, wol – wollen, zijde – zijden, tule – tulen.











Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandig aan het werk 
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig Cursus 7: Spelling, Paragraaf 5: Bijvoeglijk naamwoord (boek blz. 232 en 233) Je mag overleggen.

Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt hier 20 minuten tijd voor  
Klaar? 
Lezen in je leesboek/tijdschrift.




timer
20:00

Slide 10 - Tekstslide

Afsluiten:
Nu:

  • kun je bijvoeglijke naamwoorden herkennen. √
  • kun je de korte en lange vorm van bijvoeglijke naamwoorden goed spellen. √

Slide 11 - Tekstslide