In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Do the following
Get your book page 84
Get your notebook and laptop and log in to
lessonup (code)
Use your own name!
Slide 2 - Tekstslide
This lesson
I will tell you something about You will:
Read the stones (page 84)
WH questions
a/an
quizlet
Do exercises
Play a game with WH questions
Slide 3 - Tekstslide
Lesson Goal
At the end of this lesson you know at least 4 interrogative pronouns.
And you know when to use a/an
You also know what to do
Slide 4 - Tekstslide
Test next week
Study words page 82,83
Stones 84
Grammar 85
Slide 5 - Tekstslide
a or an?
Make notes!
lesson goal:
lessongoal: at the end of the lesson we know when to use a/ an
Slide 6 - Tekstslide
... magazine
A
A
B
An
Slide 7 - Quizvraag
... apple
A
A
B
An
Slide 8 - Quizvraag
... unicorn
A
a
B
an
Slide 9 - Quizvraag
Make notes!
Slide 10 - Tekstslide
... umbrella
A
a
B
an
Slide 11 - Quizvraag
.....hour
A
a
B
an
Slide 12 - Quizvraag
..... aunt
A
a
B
an
Slide 13 - Quizvraag
... snake
A
a
B
an
Slide 14 - Quizvraag
...... m&m
A
a
B
an
Slide 15 - Quizvraag
interrogative pronouns (vraagwoorden)
Slide 16 - Woordweb
Slide 17 - Video
Please take
your notebook in
front of you
Slide 18 - Tekstslide
Interrogative pronouns
(vragende voornaamwoorden)
What > onbeperkte keuze which > beperkte keuze
Slide 19 - Tekstslide
Interrogative pronouns:
Een vragend voornaamwoord staat altijd vooraan in de zin.
Which gebruik je als er een keuze gemaakt kan worden.
Which movie do you like best? Jurassic Parc or Star Wars?
1. what
2. which
3. where
4. when
5. how
6. who
7. why
timer
1:00
Slide 20 - Tekstslide
Who
Gebruik je bij personen
Betekent: 'wie'
Slide 21 - Tekstslide
Where
Gebruik je bij plekken of posities
Betekent: 'waar'
Slide 22 - Tekstslide
When
Gebruik je bij tijd, momenten, gelegenheden
Betekent: 'wanneer'
Slide 23 - Tekstslide
Why
Gebruik je bij redenen, verklaringen
Betekent: 'waarom'
Slide 24 - Tekstslide
What
Gebruik je bij (specifieke) dingen
Betekent: 'wat'
Slide 25 - Tekstslide
How
Gebruik je bij manieren, hoeveelheden
Betekent: 'hoe'
Slide 26 - Tekstslide
Which
Gebruik je bij keuzes
Betekent: 'welk(e)'
Slide 27 - Tekstslide
Wat is de goede vertaling van : Who
A
Wat
B
Wie
C
Hoe
D
Waar
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de juiste vertaling van : Which
A
What
B
Where
C
Welk(e)
D
How
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het vraagwoord in de volgende zin : How would you describe this necklace?
Slide 30 - Open vraag
Wat is het vraagwoord in de volgende zin: What are some nice attractions in Anchorage?
Slide 31 - Open vraag
.... are you?
A
How
B
Why
C
When
Slide 32 - Quizvraag
timer
2:00
why
who
how
where
What
Slide 33 - Sleepvraag
Slide 34 - Tekstslide
____ are you doing today?
A
why
B
where
C
who
D
how
Slide 35 - Quizvraag
____ colour do you like better: green or blue?
A
which
B
what
C
how
D
where
Slide 36 - Quizvraag
____ did you put my bag? I can't find it!
A
why
B
how
C
where
D
what
Slide 37 - Quizvraag
... old are you?
A
When
B
Why
C
How
Slide 38 - Quizvraag
Q: .... is Peter Parker? A: He is Spiderman
A
Who
B
Why
C
How
Slide 39 - Quizvraag
.... is your sister?
A
What
B
Where
C
Why
Slide 40 - Quizvraag
..... do you want? The blue one or the grey one?
A
Who
B
When
C
Which
Slide 41 - Quizvraag
Interrogative pronouns
Write your answers in your notebook
1. ...... old is Mike?
2. ...... car is faster, the blue or the red one?
3. ...... is your name?
4. ...... does Bill get up in the morning?
5. ...... is she so sad?
Slide 42 - Tekstslide
www.tolearnenglish.com
Slide 43 - Link
www.ecenglish.com
Slide 44 - Link
Your turn!
Voor deze opdracht ga je groepjes van 2/3 vormen en heb je een dobbelsteen nodig. Een iemand rolt de dobbelsteen en stelt een vraag. Je moet beginnen met het vragende voornaamwoord dat overeenkomt met je worp!
who 4. which
where 5. what
when 6. why
timer
5:00
Slide 45 - Tekstslide
Ik kan nu het juiste vragende voornaamwoord gebruiken in een vraag.