Present simple/ vragende voornaamwoorden/persoonlijke voornaamwoorden




Alle grammatica van hoofdstuk 1.
Zijn er nog vragen?


We gaan kijken of we samen iets kunnen doen.

Ik verwacht dat iedereen normaal mee doet en zich fatsoenlijk gedraagt.

Jullie weten wat er anders volgt.

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les




Alle grammatica van hoofdstuk 1.
Zijn er nog vragen?


We gaan kijken of we samen iets kunnen doen.

Ik verwacht dat iedereen normaal mee doet en zich fatsoenlijk gedraagt.

Jullie weten wat er anders volgt.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Present Simple 
  • Wanneer gebruik je de Present Simple?

  • Hoe maak je de Present Simple? 

Slide 3 - Tekstslide

Present simple 

Je gebruikt de Present Simple bij:

FEITEN
GEWOONTEN
REGELMATIGHEDEN

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Simple? 
I work
Do I work?
I don't work
You work
Do you work?
You don't work
He/She/It works
Does he/she/it work?
He/She/It doesn't work
We work
Do we work?
We don't work
You work
Do you work?
You don't work
They work
Do they work?
They don't work
Hoe maak je de Present Simple?

Slide 5 - Tekstslide

Vul de present simple in:
She ... (want) a dog.

Slide 6 - Open vraag

(to walk) present simple
He ....... in the park.

Slide 7 - Open vraag

Vul de Present Simple in:
They ..... (hike) every weekend.

Slide 8 - Open vraag

Present simple
She ..... English (to teach).

Slide 9 - Open vraag

Present simple
She ..... her boyfriend (to kiss).

Slide 10 - Open vraag

present simple negation:
She ..... (to talk) a lot.

Slide 11 - Open vraag

(to watch) present simple
We ..... a nice film.

Slide 12 - Open vraag

It.......(to start) in 10 minutes
(Present Simple)

Slide 13 - Open vraag

present simple
I ____ (dance) at the party.

Slide 14 - Open vraag

present simple
He .......(walk) in the park.

Slide 15 - Open vraag

present simple
My father ___ (do) the dishes.

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Video

Aan het eind van de les:
Kennen/kunnen we:
- De persoonlijk voornaamwoorden in het Engels
- Kunnen we de persoonlijk voornaamwoorden gebruiken

Slide 18 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Pnv. ond
pnv.  niet ond
I
ik
me
mij
You
jij
you
jou
He
hij
him
hem
She
zij
her
haar
It
het
it
het
We
wij
us
ons
You
jullie
you
jullie
They
zij
them
hen

Slide 19 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 20 - Tekstslide

Object and subject pronouns
1. Wanneer gebruik ik de object pronouns?
2. Wat zijn de object pronouns?
3. Wanneer gebruik ik de subject pronouns?
4. Wat zijn de subject pronouns?

Slide 21 - Tekstslide

Fill in the right subject pronoun:
I have a dog and ..... is called Buddy.
A
he
B
she
C
it
D
they

Slide 22 - Quizvraag

What is the subject pronouns in this sentence:
She wants it
A
She
B
wants
C
it

Slide 23 - Quizvraag

Choose the right subject pronoun.

The car
A
He
B
It
C
You
D
She

Slide 24 - Quizvraag

Choose the correct subject pronoun.

_____ like school. (ik)
A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het subject pronoun in de volgende zin?
'They want to talk to you'
A
You
B
They

Slide 26 - Quizvraag

A subject pronoun:
... is from Curacao. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 27 - Quizvraag

Choose the correct subject pronoun.
_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 28 - Quizvraag

Choose the correct subject pronoun.
_____ like school. (ik)


A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 29 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ ?
A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 30 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
Nice to meet ____
A
you
B
your
C
yours

Slide 31 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 32 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
She loves ______ (jij).
A
you're
B
you
C
yours
D
your

Slide 33 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
My dog kisses ______ (mij).
A
I
B
my
C
me

Slide 34 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.

The teacher likes ______ (mij).
A
I
B
my
C
me
D
i

Slide 35 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
We're waiting for ___
A
he
B
his
C
him

Slide 36 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun.
I can see _____ (ze/hen).
A
me
B
her
C
them
D
it

Slide 37 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
Jim doesn't like ____
A
I
B
my
C
me
D
mine

Slide 38 - Quizvraag

Choose the correct object pronoun:
Can you help ____
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

schrijf alle zeven WH-woorden/Interrogative pronouns op.

Slide 41 - Open vraag

Choose the correct interrogative pronoun.

_____ is Susan so sad?

Slide 42 - Open vraag

Choose the correct interrogative pronoun.

_____ is that lady at the corner?

Slide 43 - Open vraag

Choose the correct interrogative pronoun.

_____ are you late?

Slide 44 - Open vraag

Choose the correct interrogative pronoun.

_____ do your parents live?

Slide 45 - Open vraag

Gebruik een vraagwoord (interrogative pronoun).
_____ is everybody screaming so loud?

Slide 46 - Open vraag

Gebruik een vraagwoord (interrogative pronoun).
____ is that girl standing there?

Slide 47 - Open vraag