TW5 3H - herhaling beeldspraak + metoniem

Welkom!
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
(Herhalen beeldspraak klas 2) zelfstandig gedaan vorige week.
Start woordenschat H3

Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik
beeldspraak is ook een stijlfiguur: hiermee maak je je taal mooier en interessanter

Slide 3 - Tekstslide

Wat heb je al gehad?
vergelijking, metafoor en personificatie

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijking
Zo trots als een pauw

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking

Je zet het beeld en het object naast elkaar

Vaak bijv. het woordje "als" in de zin, of "lijkt wel" of "is net..."


Na de les leek het lokaal op een slagveld.

lokaal= object

slagveld= beeld

Slide 6 - Tekstslide

Personificatie
De wint huilt door de bomen.

Slide 7 - Tekstslide

Personificatie 
  • Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen.

- De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
- De toekomst lacht me tegemoet. 



Slide 8 - Tekstslide

Metafoor
Wat een zwijnenstal is het hier!

Slide 9 - Tekstslide

Metafoor
  • Bij het metafoor vallen het object en het beeld samen.
  • Je vervangt het object helemaal door het beeld


Bijvoorbeeld:

- In Egypte hebben we op het schip der woestijn gezeten.


Metaforen komen vaak voor in spreekwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Wat is een metafoor? 1
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Metaforen kunnen ook werkwoorden zijn. Beeld en object lijken op elkaar. 
   
De auteur gebruikt dus een ander woord voor wat hij bedoelt: tussen die twee is er een betekenisovereenkomst. De metafoor is eigenlijk een vergelijking, maar zonder ‘als’ en waarin de werkelijkheid dikwijls verzwegen wordt.


Een tsunami van nieuwe voorschriften (een enorme berg)
Ruim die zwijnenstal eens op (kamer die een grote puinhoop is)

Ik brand van verlangen 
Ze heeft die jongen maanden aan het lijntje gehouden

Slide 12 - Tekstslide

voorbeelden metafoor 1
Het schip der woestijn (de kameel)                    
De koning van de wildernis (de leeuw) 
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)

Ook in werkwoorden:
Ik brand van verlangen
Ze heeft hem met alle schulden laten zitten


Slide 13 - Tekstslide

Nieuw: metoniem

Slide 14 - Tekstslide

Doel
Metafoor en metoniem

Je kunt een metoniem herkennen, begrijpen en gebruiken. 
Je kunt het verschil tussen een metafoor en een metoniem herkennen, begrijpen en gebruiken. 


Slide 15 - Tekstslide

Wat is een metoniem? 1

Een metonymie is een beeldspraak met een speciaal verband tussen beeld en object.

Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar je gebruikt er een ander woord voor dat er wel mee te maken heeft.
Het is een deel van wat je bedoelt.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een metoniem? 2

Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen object en beeld (vergelijking, metafoor). Beeldspraak kan ook een ander verband tussen object en beeld beschrijven: 


In die zaal hangt een prachtige Rembrandt. (Je bedoelt het schilderij, maar je noemt de schilder) 


Dit noemen we een METONIEM (metonymie). Beeld en object lijken niet op elkaar.



Slide 17 - Tekstslide

voorbeelden metoniem 1

Veel mensen willen meer blauw op straat (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn Nikes zijn helemaal nat geworden (Nikes = schoenen van het merk Nike)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Slide 18 - Tekstslide

voorbeelden metoniem 2
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel)
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel)
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 19 - Tekstslide

voorbeelden metoniem 3
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon) 
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp) 
 
- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud) 
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt)

Slide 20 - Tekstslide

Verschil metafoor en metoniem
Metoniem: geen vergelijking maar detail of kenmerk 

Metafoor: wel vergelijking of overeenkomst 

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden met verschil

Hij bindt de ijzers onder.

ijzers staat voor schaatsen, dat is een onderdeel van de schaats, dus een metonymie.

De zon gaat onder, het meer staat in brand.

door de rode gloed van de zon lijkt het of het meer in brand staat. Het is een metafoor, want het geeft een ander beeld voor wat je bedoelt.



Slide 22 - Tekstslide

Filmpje
Nogmaals de uitleg van iemand anders ;)

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

Slide 25 - Tekstslide

1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: "Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 26 - Tekstslide

2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: "Zullen we een blikje kopen?"

Slide 27 - Tekstslide

3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: "Ik heb thuis een originele Herman Brood aan de muur hangen."

Slide 28 - Tekstslide

4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: "Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 29 - Tekstslide

5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: "Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 30 - Tekstslide

6. Je bedoelt het product, maar je noemt de producent: "Ik heb mijn Nikes aan."

Slide 31 - Tekstslide

7. Je bedoelt de inhoud, maar je noemt het voorwerp: "Geef mij nog een glaasje."

Slide 32 - Tekstslide

8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Poetin rukte op naar de Poolse grens."

Slide 33 - Tekstslide

Wat is hier het metoniem?
Die lachebek is altijd vrolijk.

Slide 34 - Open vraag

Wat is hier het metoniem: Neem even een bloemetje mee.

Slide 35 - Open vraag

Wat is hier het metoniem: Nederland won van Duitsland in de spannende finale.

Slide 36 - Open vraag

Oefenen

Slide 37 - Tekstslide

Bij de ingang van de discotheek stond EEN KLEERKAST die iedereen fouilleerde.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 38 - Quizvraag

De rechtse partijen eisen meer ASFALT van het kabinet.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 39 - Quizvraag

ORANJE heeft gunstig geloot voor het WK in 2020.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 40 - Quizvraag

Goede boeken zijn BRANDSTOF voor het brein.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 41 - Quizvraag

Na de dood van zijn vrouw raakte hij AAN DE FLES.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 42 - Quizvraag

Deze film is door de recensenten volledig AFGEBRAND.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 43 - Quizvraag

Noteer welke woorden er als metoniem gebruikt worden:
Het hele stadion zong mee.

Slide 44 - Open vraag

Wat bedoelt de schrijver met het metoniem?

Het hele stadion zong mee.

Slide 45 - Open vraag

Is er een metafoor of een metonymie?

En weer pakte Sven Kramer goud.

A
metafoor
B
metoniem

Slide 46 - Quizvraag

Is er een metafoor of een metonymie?

Ik voel me vandaag zo slap als een vaatdoek.

A
metafoor
B
metoniem

Slide 47 - Quizvraag

Is er een metafoor of een metonymie?

Oma Bleker loopt nog als een kievit.

A
metafoor
B
metoniem

Slide 48 - Quizvraag

Evaluatie

Slide 49 - Tekstslide

Ik snap de metafoor
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Ik snap het metoniem
😒🙁😐🙂😃

Slide 51 - Poll

De volgende hulp kan ik nog gebruiken ....

Slide 52 - Open vraag

Aan de slag
Maak de startopdracht en opdracht 1 en 2 van Woordenschat H3 (blz. 92 - 93). 

Slide 53 - Tekstslide