voegwoorden: conjunctions Schrijfopdracht jaar 1

Conjuctions of voegwoorden
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Conjuctions of voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les ken je minimaal 4 voegwoorden en weet je hoe je deze kunt gebruiken in jouw eigen schrijfopdrachten voor dit blok. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Waarom gebruik je voegwoorden?
  • om twee dingen aan elkaar te plakken
  • kunnen woorden, zinsdelen of zinnen zijn
  • je geeft aan wat de relatie is tussen beide delen (opsomming, reden, tegenstelling,.....) 

Slide 4 - Tekstslide

opsomming

  • and (en) - He likes playing football and tennis. 


  • both... and (zowel....als) - He likes playing both football and tennis.

Slide 5 - Tekstslide

reden
  • because (omdat) - I like to eat chocolate because it tastes good. 

Slide 6 - Tekstslide

gevolg
  • so (dus) - He kissed another girl so I broke up with him. 

Slide 7 - Tekstslide

Tegenstelling
  • but (maar) - I don't give money to people but I will for you. 


  • although (alhoewel) - he still failed although he studied really hard.

Slide 8 - Tekstslide

keuze
  • or (of) - Do you want peanut butter or jelly on your sandwich?



  • either ... or (of...of) - Would you either like the peanut butter or the jelly? 

Slide 9 - Tekstslide

tijd
  • as soon as (zodra) - I'm eating that cake as soon as they're out the door.

  • until (tot, todat) - you are grounded until you start behaving!

  • when (wanneer) -  She was serious when she asked him to marry her.

Slide 10 - Tekstslide

Voorwaarde
  • if (als) - I will call my mum if I need help with anything.


  • unless (tenzij) - Sheryl will go out unless her mum stops her.

Slide 11 - Tekstslide

Nog even alle voegwoorden op een rijtje (1)
  • and 
  • both....and
  • because
  • so
  • but
  • although
  • or

Slide 12 - Tekstslide

Nog even alle voegwoorden op een rijtje (2)
  • either...or
  • as soon as
  • until
  • when
  • if
  • unless 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Beoordeling
1) Correct gebruik van de tegenwoordige tijd
2) Grammatica & interpunctie
3) Voegwoorden (minimaal 4 in je tekst)
4) Structuur
5) Lay-out

Slide 15 - Tekstslide