Grammatica C: Werkwoorden

WELKOM TERUG!
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

WELKOM TERUG!

Slide 1 - Tekstslide


VERTEL!
  1. Noem 3 dingen uit 2024 die je heel leuk vond
  2. Wat ga je in 2025 anders doen?
  3. Wat heb je geleerd van 2024?
timer
4:00

Slide 2 - Open vraag

Huiswerk bespreken
Het huiswerk was:


Grammatica woordsoorten

A. Ontleden (blz. 92)
Leren: blz. 138/139 HB
Maken: opdracht 4 t/m 9 en 11a







































B. ZNW, LW en BN (blz. 94)
Leren: blz. 160/161 HB
Maken: opdracht 5 t/m 10

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

B. ZNW, LW en BN (blz. 94)
Leren: blz. 160/161 HB
Maken: opdracht 5 t/m 10

Slide 6 - Tekstslide

B. ZNW, LW en BN (blz. 94)
Leren: blz. 160/161 HB
Maken: opdracht 5 t/m 10

Slide 7 - Tekstslide

B. ZNW, LW en BN (blz. 94)
Leren: blz. 160/161 HB
Maken: opdracht 5 t/m 10

Slide 8 - Tekstslide

Even terug naar de vorige les...
  •  zn 
  • lw
  • bn

Slide 9 - Tekstslide

Noteer drie kenmerken van zelfstandige naamwoorden
(dus: hoe vind je ze?)

Slide 10 - Open vraag

Wat is het verschil tussen taalkundig en redekundig ontleden?
Taalkundig = woorden (woordsoorten) benoemen
Redekundig = zinsdelen (groepjes woorden) benoemen

Slide 11 - Tekstslide

Leg het verschil uit tussen een bepaald en een onbepaald lidwoord
Bepaald = de en het, je weet precies om welke of wie het gaat
Onbepaald = een, je weet niet exact om wie of wat het gaat

Slide 12 - Tekstslide

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
groene
B
sterk
C
man
D
boos

Slide 13 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast

Slide 14 - Quizvraag

Grammatica C:  Werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Wat zijn werkwoorden ook alweer?

Slide 16 - Woordweb

Werkwoordsvormen
Een werkwoord kan een aantal vormen hebben, bijvoorbeeld:

  1. Het is de persoonsvorm
  2. Het is een voltooid deelwoord
  3. Het is een onvoltooid deelwoord
  4. Het is een infinitief (het hele werkwoord)

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een onvoltooid deelwoord ook alweer?

Slide 18 - Open vraag

Wat kun je allemaal zien aan de werkwoorden in de zin?

Slide 19 - Open vraag

Koppelwerkwoord, hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord

Slide 20 - Tekstslide

HWW en ZWW/KWW   
Iemand IS iets, of iemand DOET iets!

Slide 21 - Tekstslide

DOEN-zin (= werkwoordelijk gezegde)
Zelfstandig werkwoord ((+ evt. hulpwerkwoorden)  

ZIJN-zin (= Naamwoordelijk gezegde)
Koppelwerkwoord (+ evt. hulpwerkwoorden)  

Slide 22 - Tekstslide

Koppelwerkwoord of zelfstandig werkwoord

  • In een zin met een naamwoordelijk gezegde (zijn-zinnen) staat altijd een koppelwerkwoord  (kww)
  • en in een zin met een werkwoordelijk gezegde (doe-zinnen) staat altijd een zelfstandig werkwoord (zww).

--> Als er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.

Slide 23 - Tekstslide

Voorbeelden
Josje is juf.
Josje: onderwerp
is: koppelwerkwoord want Josje blijft juf, Josje wordt juf, Josje blijkt juf…
en: juf is een kenmerk/eigenschap van Josje

   
Bram is leraar geworden.
Bram: onderwerp
geworden: koppelwerkwoord 
(is: hulpwerkwoord)

Slide 24 - Tekstslide

LET OP:
Omdat iets óf een naamwoordelijk gezegde (zijn-zin) óf een werkwoordelijk gezegde (doe-zin) is, komen er dus nooit zowel een ZWW als een KWW in een zin voor. 


Het is altijd een van beiden!

Slide 25 - Tekstslide

HWW en ZWW/KWW
Kortom: 
- In een zin met maar 1 werkwoord: óf een zww, óf een kww
- Staan er meerdere ww in de zin: dan zww óf kww, de rest is hww

Slide 26 - Tekstslide

Heb jij die bloemen wel buitengezet?
Hoeveel werkwoorden tel jij?
Welke?
Welke is het belangrijkst, en kun je dus niet weg laten?

Slide 27 - Tekstslide

Heb jij die bloemen wel buitengezet?

- heb -
A
HWW
B
ZWW
C
kww

Slide 28 - Quizvraag

Heb jij die bloemen wel buitengezet?

- buitengezet -
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 29 - Quizvraag

Mijn tante blijft op de hoogte van de laatste ontwikkelingen

- blijft -
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 30 - Quizvraag

Dat zou hij nooit gedaan kunnen hebben.
Hoeveel werkwoorden tel jij?
Welke?
Welke is het belangrijkst, en kun je dus niet weg laten?

Slide 31 - Tekstslide

Dat zou hij nooit gedaan kunnen hebben.
- zou -
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 32 - Quizvraag

Dat zou hij nooit gedaan kunnen hebben.
- gedaan-
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 33 - Quizvraag

Dat zou hij nooit gedaan kunnen hebben.
- hebben -
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 34 - Quizvraag

Hij zou nooit agent zijn geworden.

- geworden -
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 35 - Quizvraag

Even samen checken
  • Als er maar één werkwoord in de zin staat, welke zou dit dan kunnen zijn?
  • Hoe bepaal je welke het is?
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staat, wat voor werkwoord is de PV dan?
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, hoe bepaal je dan welke het belangrijkst is?

Slide 36 - Tekstslide

Geef van de onderstreepte woorden aan welke woordsoort het is
  1. We zullen een reis naar Parijs boeken. 
  2. Ze heeft zelfs aan wedstrijden meegedaan
  3. Sofie voert de konijnen een grote wortel.
  4. Ramona fluit een deuntje op haar dwarsfluit.
  5. Na regen komt zonneschijn.
  6. Weet jij wie zich voor de wedstrijd hebben ingeschreven?
  7. Jordi heeft altijd al de beste in alles willen zijn.
- ZN
- BN
- BLW
- OLW
- HWW/ ZWW/KWW

Slide 37 - Tekstslide

Antwoord
  1. We zullen hww een reis naar Parijs boeken zww. 
  2. Ze heeft hww zelfs aan wedstrijden meegedaan zww
  3. Sofie zn voert de konijnen een grote bn wortel.
  4. Ramona zn fluit zww een olw deuntje op haar dwarsfluit.
  5. Na regen komt zww zonneschijn zn (abstract).
  6. Weet jij wie zich voor de wedstrijd hebben ingeschreven zww?
  7. Jordi heeft hww altijd al de beste in alles willen hww zijn kww.
- ZN
- BN
- BLW
- OLW
- HWW/ ZWW/KWW

Slide 38 - Tekstslide

Aan de slag
Wat

Maak je huiswerkopdrachten van deze week

Hoe
Eerste 10 minuten individueel, in stilte.
Als de timer afgelopen is mag je zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw




Klaar?
Ga dan extra oefenen in de online omgeving van Kern (werkwoordsoorten)


timer
10:00

Slide 39 - Tekstslide