Les 9 Het verslag en het artikel

Een artikel schrijven
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Een artikel schrijven

Slide 1 - Tekstslide

DOEL
- je kunt een kort artikel schrijven met een begin, middenstuk en slot

- je kunt alinea's maken en inhoudelijke verbanden aangeven met signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Een artikel schrijven
In een informatief artikel geef je de lezer informatie 
over een bepaald onderwerp

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

In de inleiding noem je het onderwerp van het artikel. 


Zo schrijf je een artikel
Daarnaast kun je:
- de aanleiding vertellen (waarom je over het onderwerp schrijft).
- een voorbeeld geven van het onderwerp.
- een kort, grappig verhaaltje (anekdote) vertellen over het onderwerp.
- een vraag of vragen stellen die je in de tekst gaat beantwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

In het middenstuk schrijf je over elk deelonderwerp één alinea. 


Zo schrijf je een artikel
Schrijf de belangrijkste informatie 
over het deelonderwerp in de eerste zin. 
Ga op dezelfde regel verder en geef 
in de rest van de alinea voorbeelden 
of uitleg bij het deelonderwerp.
  
Je tekst wordt duidelijker als je in de eerste zin van een alinea 
een signaalwoord gebruikt, zoals ook, ten tweede, bovendien.

Slide 6 - Tekstslide

In het slot kun je:

Zo schrijf je een artikel
- de deelonderwerpen samenvatten.

- vertellen wat er in de toekomst 
waarschijnlijk nog gaat gebeuren (toekomstverwachting). 
- een conclusie trekken.
- een advies geven.
een antwoord geven op de vraag/vragen die je in de inleiding hebt gesteld. 


Je kunt in het slot een signaalwoord gebruiken, zoals dus, kortom, dat betekent.

Slide 7 - Tekstslide

Maak eerst een schrijfplan voordat je een artikel gaat schrijven

Zo schrijf je een artikel
Verder:
- Zorg je voor een passende titel.
- Schrijf je een artikel van minimaal 100 woorden.
- Gebruik je een logische volgorde.
- Zorg je voor samenhang in de tekst.
- Zorg je voor passend taalgebruik.
- Vermeld je jouw voor- en achternaam (en klas) onder het artikel.

Slide 8 - Tekstslide

Lees hierboven het begin van een artikel dat gaat over kindersloten die je op apparatuur kunt bevestigen.

Slide 9 - Tekstslide


Behoort alinea 2 tot 
de inleiding of
het middenstuk?
A
de inleiding
B
het middenstuk

Slide 10 - Quizvraag

Alinea 1 en 2 behoren tot de inleiding
De inleiding trekt de aandacht en leidt het onderwerp in. 
In het middenstuk worden voorbeelden van beveiliging op apparaten genoemd.

Slide 11 - Tekstslide

Bekijk het schrijfplan voor een artikel 
over onderwijsvormen

Slide 12 - Tekstslide


Bekijk de hoofdgedachte. 
Wat is het doel van het artikel?
A
overtuigen
B
informeren

Slide 13 - Quizvraag

De hoofgedachte is een feit en geen mening. 
Het doel is dus informeren.

Slide 14 - Tekstslide

OPDRACHT
1.Schrijf de inleiding, het middenstuk en het slot van het artikel. Gebruik het schrijfplan als leidraad. 

2. Bedenk een passende titel. Gebruik hiervoor niet meer dan vijf woorden.


Slide 15 - Tekstslide

Een artikel schrijven
- je kunt een kort artikel schrijven met een begin, middenstuk en slot
  

- je kunt alinea's maken en inhoudelijke verbanden aangeven met signaalwoorden

Slide 16 - Tekstslide

Nederlands

Verslag

Slide 17 - Tekstslide

Doel

Ik kan een kort zakelijk verslag schrijven aan de hand van de 5w+1h-vragen.

Slide 18 - Tekstslide

Noem situaties waarin je een verslag zou kunnen schrijven.

Slide 19 - Woordweb

Slide 20 - Video

Uit welke onderdelen bestaat een verslag?

Slide 21 - Open vraag

Een verslag bestaat uit:

  1. Titel
  2. Inleiding
  3. Kern
  4. Slot

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Voordat je begint met schrijven, denk je na over de inhoud van je verslag. Je kunt hiervoor gebruikmaken van de 5 W-vragen en 1 H-vraag: 

wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? 

Hierna worden deze vragen verder uitgewerkt.
5W+1H
Vraag

Slide 24 - Tekstslide


Wie

Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe (waardoor)





Slide 25 - Tekstslide

Zo schrijf je een verslag
Voor je verslag maak je een schrijfschema. In een schrijfschema schrijf je kort op wat je per deelonderwerp wilt gaan schrijven: je schrijft de informatie in kernwoorden op. Gebruik de antwoorden op bovenstaande vragen om het schrijfschema in te vullen.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

De uitvoering
Als je je verslag hebt voorbereid, kun je het uitwerken. Dit doe je als volgt.
–Vraag je af wat het doel is van het verslag en voor wie je schrijft.
–Maak een schrijfschema.
–Vul het schrijfschema in.
–Werk het schema uit tot een verslag.
–Bedenk een titel.
–Voeg eventueel foto's of tekeningen toe.

Slide 28 - Tekstslide

De evaluatie
Na afloop evalueer je je verslag. Is het goed gegaan? Heb je je doel bereikt? Wat zou je de volgende keer anders/beter doen?

Slide 29 - Tekstslide

Wat zet je in de inleiding?
A
Een samenvatting van de tekst.
B
Een grappig verhaaltje.
C
Een vraag.
D
Met een ontdekking.

Slide 30 - Quizvraag

Uit welke onderdelen bestaat een verslag?
A
Titel, inleiding en kern
B
Titel en de kern
C
Inleiding, kern en slot
D
Titel, inleiding, kern en slot

Slide 31 - Quizvraag

Titel
Inleiding
Kern
Slot
Bijvoorbeeld 'Mijn stageverslag'
Introductie van het onderwerp
Een samenvatting of een conclusie.
Je vertelt verschillende dingen over het onderwerp

Slide 32 - Sleepvraag

Welk verband hoort bij het signaalwoord?
Oorzaak-gevolg
Tijd
Opsomming
Conclusie
Hierdoor
Voordat
Ook
Dus

Slide 33 - Sleepvraag