In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Bonjour H3a
Slide 1 - Tekstslide
Qu'est-ce qu'on va faire?
objectifs
grammaire C+H
exercice de prononciation
parler
écouter
verbe G
youtube:franse les weijman
lire/répéter basisstof/parler
weektaak
Slide 2 - Tekstslide
Objectifs
Spreekvaardigheid:
Ik kan vragen stellen en antwoord geven op vragen rondom het thema 'school'.
Ik ben me (weer) bewust van de uitspraakregels.
Luistervaardigheid:
Ik kan de belangrijkste informatie uit kijk-/luisterfragmenten halen, als ik weet waar het over gaat en er veel bekende woorden en uitdrukkingen in voorkomen.
Ondersteunende vaardigheden:
Ik begrijp hoe je de toekomende tijd gebruikt.
Ik begrijp hoe je vragen stelt in het Frans.
Ik begrijp hoe je het werkwoord
.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Futur proche
vorm van aller + heel werkwoord
je vaismanger
tu vasnager
il / elle / on va faire du shopping
nous allonsfaire du tennis
vous allezvendre la maison
ils / elles vontfinir leurs devoirs
Slide 5 - Tekstslide
Futur simple
heel werkwoord + uitgang
je travailer ai
tu parler as
il / elle / on donner a
nous nager ons
vous écouter ez
ils / elles regarder ont
Slide 6 - Tekstslide
Futur simple - uitzonderingen
être - ser -> je serai
avoir - aur -> tu auras
faire - fer -> il fera
aller - ir -> nous irons
pouvoir - pourr -> vous pourrez
vouloir - voudr -> ils voudront
venir - viendr -> je viendrai
devoir - devr -> tu devras
Slide 7 - Tekstslide
poser des questions
Slide 8 - Tekstslide
Regel
Als je een vraag wilt formuleren:
Mag je van de . een ? maken.
Kun je de zin met est-ce que beginnen.
Mag je onderwerp en persoonsvorm omkeren (alleen bij je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles)
Slide 9 - Tekstslide
Vraagwoorden
quand
où
qui
comment
que
Slide 10 - Tekstslide
Vraagzin met vraagwoord
Tu vas en Italie quand?
Quandest-ce que tu vas en Italie?
Quand vas-tu en Italie?
Slide 11 - Tekstslide
Het vraagwoord quel
quel / quelle / quels / quelles + vorm van être = wat
Quelle est ta matière préférée? = Wat is je lievelingsvak?
Quel est ton plat préféré? = Wat is je lievelingsgerecht?
Quels sont vos hobbys? = Wat zijn uw hobbys?
In alle andere gevallen betekent het welke.
Slide 12 - Tekstslide
Vertaal: Wat is jouw naam?
Slide 13 - Open vraag
Zet in de futur: Mon frère a une grande maison.
Slide 14 - Open vraag
Zet in de futur: J’organise une grande fête.
Slide 15 - Open vraag
Maak op twee manieren vragend: Vous allez en vacances.
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
la prononciation
Slide 18 - Tekstslide
prononciation
é = ee -> café, électricité
er = ee -> parler, donner, chercher
ez = ee -> chez, vous parlez
Slide 19 - Tekstslide
prononciation
è = e (het) -> père, frère, mère, collège
ê = e (het) -> tête, fenêtre
ai = e (het) -> aimer, mais, anglais
Slide 20 - Tekstslide
prononciation
(e)au = oo -> cadeau, aussi
qu = k -> qui, que, quand, la physique, monique
oi = wa -> trois, moi, toi, histoire
ou = oe -> bonjour, vous, nous, pour
Slide 21 - Tekstslide
lire texte A
Prends ton livre à la page 36
Lis tour à tour une phrase.
Aide ton/ta camarade de classe si nécessaire.
Slide 22 - Tekstslide
parler
Trouve quelqu’un(e) qui...
-> vragen stellen
Slide 23 - Tekstslide
écouter
Cito kijk-/luisterexamen VMBO KB/GT
Slide 24 - Tekstslide
0
Slide 25 - Tekstslide
Choisissez
oefenen met examentekst
verder werken in boekje 'herhaling basisstof'
verder werken aan uitspraak/spreekvaardigheid
!! youtube : Franse les Weijman !!
Slide 26 - Tekstslide
Level 3
leren zinnen F
maken opdr onder Écrire
(Let op: de opdrachten van écouter en lire moet af zijn!)
Slide 27 - Tekstslide
Objectifs
Spreekvaardigheid:
Ik kan vragen stellen en antwoord geven op vragen rondom het thema 'school'.
Ik ben me (weer) bewust van de uitspraakregels.
Luistervaardigheid:
Ik kan de belangrijkste informatie uit kijk-/luisterfragmenten halen, als ik weet waar het over gaat en er veel bekende woorden en uitdrukkingen in voorkomen.