In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Prokaryoten en eukaryoten
Slide 1 - Tekstslide
3 domeinen
- bacterien
- archebacterien
- eukaryoten
Slide 2 - Tekstslide
domein: Archaea
rijk: Archaea
- veel overeenkomsten met bacterien
- extremofiel: leven voornamelijk onder extreme omstandigheden (diep in de zee, bij een geothermische bron, zwavelput etc)
- hoofdzakelijk anaeroob
Slide 3 - Tekstslide
domein: Bacteria
rijk: eubacteria
- celonderdelen: BINAS 79A
- veel meer biodiversiteit dan bij Archaea
- ongeslachtelijke voortplanting
- zeer klein
- circulair DNA in
- geen membraangebonden organellen (Golgi, ER, chloroplasten en mitochondrien
- WEL een celwand
Slide 4 - Tekstslide
Voortplanting bij prokaryoten
ongeslachtelijk
mitotische celdelingen
wel: DNA replicatie
niet: vorming van een spoelfiguur
onder optimale condities zeer hoge delingssnelheid: om de 20 minuten
Slide 5 - Tekstslide
Snel en handig genetische informatie uitwisselen: plasmiden
Circulair
ZEER nuttig in de bioindustrie
Slide 6 - Tekstslide
Alternatieve wijzen van voortplanting bij bacteriën
Conjugatie
uitwisseling van plasmiden tussen soortgenoten
Transformatie
opnemen van plasmiden
Slide 7 - Tekstslide
Virussen
Domein: -
Rijk: -
Slide 8 - Tekstslide
Globale opbouw van een virus (BINAS 77A en 77B)
nucleïnezuur
- DNA of RNA
- enkel- of dubbelstrengs
eiwitmantel/capside
- spike-eiwitten
-
soms een envelop
- koolhydraten
- eiwitten
Slide 9 - Tekstslide
Schimmels
komen meercellig en enkelcellig (de gisten) voor
meercellige schimmels bestaan uit schimmeldraden (hyfen)
hebben een celkern en celwand, geen bladgroenkorrels ook al lijken sommige schimmels groen
zijn belangrijk bij het opruimen van de natuur, bij de productie van voedsel en medicijnen
Slide 10 - Tekstslide
Voortplanting bij schimmels
Gisten planten zicht voort door knopvorming.
Meercellige schimmels maken sporen.
Eenvoudige schimmels maken sporen op de uiteinden van de hyfen, die omhoog steken vanuit het voedsel.
Complexere schimmels maken ook een voortplantingsstructuur waar de sporen in zitten, de paddenstoel.
Slide 11 - Tekstslide
Planten
hebben een celwand van cellulose
hebben onder andere bladgroenkorrels en zijn daarmee ook autotroof (maken hun eigen energie)
eencellige planten noemen we algen
algen vallen onder de wieren en samen met de mossen en varens vallen zij onder de sporenplanten
Slide 12 - Tekstslide
Planten
De paardenstaarten en varens hebben ook nog eens transportvaten net zoals de zaadplanten.
Deze drie groepen worden dan ook wel tot de vaatplanten gerekend.
Deze groep kan ook veel groten worden dan de wieren en de mossen
Slide 13 - Tekstslide
Korstmos
mutualistische symbiose
Een schimmel en een alg die elkaar helpen te overleven.
Kan groeien zonder bodem: haalt mineralen uit de lucht.
Slide 14 - Tekstslide
Dieren
Hebben een celkern, maar géén celwand of bladgroenkorrels (heterotroof)
Bijna alle dieren zijn diploïd :twee sets chromosomen, 2n
Geslachtscellen kunnen haploïd (n) zijn
criteria voor indeling zijn: - een- of meercelligheid - symmetrie - het soort skelet - resultaten op basis van DNA onderzoek
Slide 15 - Tekstslide
Stammen van het dierenrijk
Slide 16 - Tekstslide
Stammen van het dierenrijk
Slide 17 - Tekstslide
Stammen van het dierenrijk
Slide 18 - Tekstslide
Eencelligen
Eencelligen met kenmerken van dieren zijn de amoebe en het pantoffeldiertje
De amoebe maakt schijnvoetjes waarmee hij zich voortbeweegt of eten (vaak bacteriën) insluit.
Het pantoffeldiertjes zit iets complexer in elkaar en heeft ook meer organellen. De trilharen geleiden het voedsel naar de celmond. Het voedsel wordt verteerd in voedselvacuolen en de resten verlaten het lichaam bij de celanus.
Slide 19 - Tekstslide
Geleedpotigen
Meest soortenrijke stam van het dierenrijk
Meer dan een miljoen soorten waarvan 3/4 insect
Skelet: uitwendig van chitine
Groei alleen mogelijk tijdens vervelling
Insecten kennen verschillende vormen en fasen tijdens hun leven
Slide 20 - Tekstslide
BS1: Zet de taxa in de juiste volgorde. Boven in de grootste en onderin de kleinste.
soort (species)
ondersoort (ras)
geslacht (genus)
familie
orde
klasse
stam
rijk
domein
Slide 21 - Sleepvraag
Witte kool (Brassica oleracea var. alba) en Groene kool (Brassica oleracea var. virida) zijn soortgenoten.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quizvraag
Maak gebruik van BINAS 94A
Het Mesozoïcum was het tijdperk waarin de dinosauriers de aarde domineerden.
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quizvraag
Maak gebruik van BINAS 94A
In het Cambrium ontstonden de eerste landplanten.
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quizvraag
De eukaryoten bestaan uit:
A
Schimmels, dieren, planten
B
Schimmels en bacteriën
C
planten en prokaryoten
D
Uit archaea en planten
Slide 25 - Quizvraag
Schimmels planten zich voort door middel van:
A
eicellen en zaadcellen
B
sporen
C
knopvorming
D
vorming van hyfen die losbreken en verder groeien
Slide 26 - Quizvraag
Sporenplanten
Vaatplanten
Sporenplant en vaatplant
Algen
Wieren
Mossen
Varens
Paardenstaarten
Bedektzadigen
Naaktzadigen
Slide 27 - Sleepvraag
Indeling van het dierenrijk vindt plaats op basis van:
A
grootte van het dier
B
Kleur van het dier
C
Symmetrie van het dier
D
Het skelet van het dier
Slide 28 - Quizvraag
Eencelligen
Sponzen
Holtedieren
Platwormen
Rondwormen
Weekdieren
Geleedpotigen
Stekelhuidigen
Gewervelden
Ringwormen
Slide 29 - Sleepvraag
Wat is geen plant?
A
kranswier
B
mos
C
korstmos
D
paardenstaart
Slide 30 - Quizvraag
Hoe noemen we een virus die een bacterie infecteert?