Jong en Oud (5e( Hoofdstuk 5 (3)

Hoofdstuk 5 (3)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 (3)

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Je kunt de volgende begrippen omschrijven:
  1. consumentenprijsindex (CPI)
  2. nominaal inkomen
  3. koopkracht
  4. reëel inkomen
  • Je kunt de consumentenprijsindex bereken.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen het reële en nominale indexcijfer.
  • Je kunt een reële verandering berekenen bij een gegeven nominale veranderingen inflatiepercentage.

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Korte herhaling paragraaf 5.4.1
  • Uitleg paragraaf 5.4.2
  • Bespreken opdracht 5.4 t/m 5.7
  • Maak opdracht 5.8 t/m 5.10
  • Terugkomen op de leerdoelen                                                                 

Slide 3 - Tekstslide

ConsumentenPrijsIndex (CPI)
Het CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Het is een samengesteld gewogen gemiddelde van een groot aantal gezinnen.
Gewogenindexcijfer=ΣΣwegingsfactoren(wegingsfactorindexcijfer)

Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan CPI
Consumentenprijsindexcijfer berekenen
  1. indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
  2. Tel alle uitkomsten bij elkaar op.
  3. Tel alle wegingen bij elkaar op (meestal 100).
  4. Deel de uitkomsten van stap 2 door totaal van alle wegingen uit stap 3.
  5. Je hebt nu het CPI (consumentenprijsindexcijfer).

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Wat kan ik kopen van mijn euro?
RIC = NIC / PIC

oftewel reëel indexcijfer = nominaal indexcijfer / prijsindexcijfer 

(= CPI / inflatie) x 100

PIC = CPI = inflatie
koopkracht
In euro erbij
inflatie

Slide 11 - Tekstslide

Reële inkomen
Nominaal inkomen --> Je inkomen in euro's 
Reële inkomen (=koopkracht) --> Hoeveel kan je werkelijk kopen met je nominaal inkomen? 

Procentuele verandering berekenen van het reële inkomen : 
 procentuele verandering nominaal inkomen -  inflatiepercentage


Slide 12 - Tekstslide

Bereken wat er gebeurt met de koopkracht als de nominale inkomens 3% stijgen en de inflatie 2% is.
A
de koopkracht stijgt 1%
B
de koopkracht daalt 1%
C
de koopkracht blijft gelijk
D
de koopkracht stijgt 2%

Slide 13 - Quizvraag

Bereken wat er gebeurt met de koopkracht als de nominale inkomens 2% stijgen en de inflatie 5% is.
A
De koopkracht stijgt 3%
B
De koopkracht stijgt 5%
C
niets
D
De koopkracht daalt 3%

Slide 14 - Quizvraag

Bereken wat er gebeurt met de koopkracht als de nominale inkomens 6% stijgen en de inflatie -4% is (deflatie dus).
A
de koopkracht stijgt 2%
B
de koopkracht stijgt 10%
C
de koopkracht daalt 2%
D
de koopkracht daalt 10%

Slide 15 - Quizvraag

Bereken wat de inflatie was in % als de koopkracht 1,5% daalde terwijl de lonen 4% stegen.
A
5,5%
B
2,5%
C
6%

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het reële inkomen bij een loonstijging van 3% en een inflatie van 4% ?
A
gedaald met 1%
B
gestegen met 1%
C
3%
D
4%

Slide 17 - Quizvraag

Mijn reële inkomen stijgt met 2,4%. De inflatie is 1,2%. Met hoeveel procent is mijn nominale inkomen toe- of afgenomen?
A
103,6%
B
1,2%
C
98,9%
D
3,6%

Slide 18 - Quizvraag

Bespreken
  • Opdracht 5.4 t/m 5.7

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag met
  • Maak opdracht 5.8 t/m 5.10
timer
20:00

Slide 20 - Tekstslide

Bespreken
  • Opdracht 5.8 t/m 5.10

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Je kunt de volgende begrippen omschrijven:
  1. consumentenprijsindex (CPI)
  2. nominaal inkomen
  3. koopkracht
  4. reëel inkomen
  • Je kunt de consumentenprijsindex bereken.
  • Je kunt het verschil uitleggen tussen het reële en nominale indexcijfer.
  • Je kunt een reële verandering berekenen bij een gegeven nominale veranderingen inflatiepercentage.

Slide 22 - Tekstslide