H11 Energie par 4

H11 Energie
11.1 Fossiele brandstoffen        
11.2 Zonne-energie                   
11.3 Windenergie
11.4 Waterkracht
11.5 Energie besparen 
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H11 Energie
11.1 Fossiele brandstoffen        
11.2 Zonne-energie                   
11.3 Windenergie
11.4 Waterkracht
11.5 Energie besparen 

Slide 1 - Tekstslide

Energiecentrale
Fossiele brandstof

Slide 2 - Tekstslide

Omvormer
Wat doet een omvormer

  • Haalt zoveel mogelijk energie uit de zonnepanelen
  • Zet het om in wisselstroom 230V 50 Hz 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 11.3
11.3.1 Je kunt voorbeelden geven van hoe bewegingsenergie praktisch wordt gebruikt.
11.3.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met bewegingsenergie, massa en snelheid.
11.3.3 Je kunt benoemen welke energie-omzetting plaatsvindt in een windturbine.
11.3.4 Je kunt een eenvoudige manier beschrijven om een wisselspanning op te wekken.
11.3.5 Je kunt uitleggen hoe de wisselspanning van een fietsdynamo ontstaat.
11.3.6 Je kunt uitleggen wat wordt bedoeld met het piekvermogen van een windturbine.

Slide 4 - Tekstslide

Bewegingsenergie
Alles dat beweegt heeft energie.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Maximaal vermogen windturbine

Slide 9 - Tekstslide

Dynamo 
  • 1 omwenteling van de dynamo 
  • magneetveld richting verandert 2x
  • = dus 1 periode van de spanning-tijd grafiek

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Bewegingsenergie
Een voorwerp wat beweegt
heeft bewegingsenergie.
ook wel Kinetische energie


Slide 12 - Tekstslide

Bewegingsenergie
1. Hoe groter de snelheid, hoe groter de bewegingsenergie

2. Hoe groter de massa, hoe groter de bewegingsenergie

Slide 13 - Tekstslide

Bewegingsenergie

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 
Een boer slaat een paal de grond in voor een omheining (afbeelding 2). De kop van de paalhamer heeft een massa van 4,6 kg. De kop raakt de paal met een snelheid van 5,0 m/s.
Bereken de bewegingsenergie van de kop van de hamer op het moment dat hij de paal raakt.



Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 
Een boer slaat een paal de grond in voor een omheining (afbeelding 2). De kop van de paalhamer heeft een massa van 4,6 kg. De kop raakt de paal met een snelheid van 5,0 m/s.
Bereken de bewegingsenergie van de kop van de hamer op het moment dat hij de paal raakt.

1) m = 4,6 kg v = 5,0 m/s
2) Ek = ? J
3) Ek = 0,5 ∙ m ∙ v2
4) Ek = 0,5 x 4,6 × 5,02 = 2,3 × 25 = 57,5 J
5) Ek = 57,5 J



Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 2

Slide 17 - Tekstslide

Leerdoelen 11.4
11.4.1 Je kunt uitleggen hoe een waterkrachtcentrale zwaarte-energie omzet in elektrische energie.
11.4.2 Je kunt berekeningen uitvoeren met zwaarte-energie, massa en hoogte.
11.4.3 Je kunt in berekeningen het verband tussen zwaarte-energie en bewegingsenergie toepassen.
11.4.4 Je kunt uitleggen op welke vier punten je energiebronnen met elkaar kunt vergelijken.
11.4.5 Je kunt voor- en nadelen noemen van de energiebronnen die in Nederland worden gebruikt.

Slide 18 - Tekstslide

Waterkracht
Stromend water heeft kracht. Met waterkracht kun je elektriciteit opwekken. Bijvoorbeeld in een stuwdam. Het water wordt tegen- gehouden door een grote muur . Dat is de stuwdam. Aan één kant van de muur is een groot meer. Het water uit het meer stroomt via buizen in de muur met kracht naar beneden. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Tekstslide

Zwaarte energie

  • Ez = m · g · h
  • Ez = zwaarte energie in Joule (J)
  • m = massa in kilogram (kg)
  • g (gravitatie) geeft aan hoe hard er aan elke kg wordt getrokken (op aarde is dit afgerond 10 N/kg)
  • h = hoogte in meter (m)

Slide 22 - Tekstslide

Oefenopgave
Een kogel van 2 kg ligt op een plank die 5 meter hoog is boven de grond. Bereken de potentiële energie van de kogel ten opzichte van de grond.

Slide 23 - Tekstslide

Uitwerking
1: Gegevens: m= 2 kg, h= 5 m, g= 10 N/kg
2: Gevraagd: Ez = ? J
3: Formule: Ez= m x g x h
4: Berekening: Ez= 2 x 10 x 5
5: Antwoord: Ez= 100 J

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Zwaarte-energie en bewegingsenergie


Zwaarte-energie kan gemakkelijk worden omgezet in bewegingsenergie, en omgekeerd.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Oefenvraag:
Ludovic beklimt een uitkijktoren (41 m hoog). Als hij bovenop de toren staat, laat Ludovic een steentje vallen. Het steentje heeft
een massa van 0,040 kg. Bereken de snelheid waarmee het steentje de grond raakt.

Slide 28 - Tekstslide

Uitwerking oefenvraag:
1: Gegevens: h= 41 m, m = 0,040 kg, g= 10 N/kg
2: Gevraagd: v = ? m/s
3: Formule:  Ez (op het hoogste punt) = Ek(op het laagste punt)
m x g x h = 0,5 x m x 
4: Uitwerking: 0,04 x 10 x 41 = 0,5 x 0,040 x 
16,4 = 0,02 x 
= 16,4: 0,02
= 820
5: Antwoord: v =                                  m/s
820=28,64
v2
v2
v2
v2
v2

Slide 29 - Tekstslide

Energiebronnen vergelijken
Bij het vergelijken van energiebronnen is dit belangrijk:

* Hoeveel kost de energie die je uit de energiebron haalt
* Kan de energiebron uitgeput raken?
* Is de energiebron altijd of alleen af en toe beschikbaar
* Wat zijn de gevolgen voor het milieu?

Slide 30 - Tekstslide

Leerdoelen 11.5
11.5.1 Je kunt uitleggen wat de wet van behoud van energie inhoudt.
11.5.2 Je kunt toelichten wat precies wordt bedoeld met ‘zuinig zijn met energie’.
11.5.3 Je kunt twee manieren beschrijven waarop mensen energie kunnen besparen.
11.5.4 Je kunt de rendementen vergelijken van gloeilampen, spaarlampen en ledlampen.
11.5.5 Je kunt het energieverbruik van apparaten berekenen in joule en in kilowattuur.
11.5.6 Je kunt uitleggen hoe energielabels je kunnen helpen om een apparaat te kiezen.

Slide 31 - Tekstslide

De wet van behoud van energie
Voor elke energie-omzetter geldt de wet van behoud van energie:

Bij energie-omzettingen gaat nooit energie verloren.
Er komt ook nooit nieuwe energie bij.
De totale hoeveelheid energie is voor en na de energie-omzetting even groot.

Slide 32 - Tekstslide

Zuinig zijn met energie
• Je energierekening gaat omlaag. Aardgas, benzine en elektriciteit kosten geld. Minder verbruiken betekent ook minder betalen.
• Het is beter voor het milieu. Elk gebruik van energiebronnen heeft nadelen voor het milieu. Zuinig zijn helpt die nadelen te verminderen.
• Het spaart grondstoffen en kostbare ruimte. Zonneparken beslaan bijvoorbeeld grote oppervlakken, al produceren ze ‘schone’ energie (afbeelding 2).
  • Je kunt energie besparen door voor energiezuinige apparaten te kiezen.
  • Je kunt ook energie besparen door je manier van leven te veranderen. 

Slide 33 - Tekstslide

Het rendement van lampen
  • gloeilampen
  • spaarlampen
  • ledlamp 

Slide 34 - Tekstslide

Het energieverbruik berekenen
E = P ∙ t

In deze formule is:
• E het elektrisch energieverbruik in kilowattuur (kWh);
• P het elektrisch vermogen in kilowatt (kW);
• t de tijd die het apparaat heeft gewerkt in uur (h).

1 kWh gelijk is aan 3,6∙106 J

Slide 35 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht
Nathan vervangt een gloeilamp van 50 W door een ledlamp van 5 W. Hij schat dat de ledlamp elk jaar 800 uur brandt.
Bereken hoeveel geld Nathan elk jaar op zijn energierekening bespaart, als 1 kWh € 0,23 kost.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Het energielabel
Op het energielabel staat aangegeven in welke energieklasse het apparaat valt. De schaal loopt van A t/m G. 

Op label staat ook hoeveel het apparaat normaal gesproken per jaar verbruikt.

Slide 38 - Tekstslide