Paragraaf 3.3: Adolf Hitler aan de macht DEEL 2

Welke economische factoren droegen bij aan het nationaalsocialisme?
A
Grote exportoverschotten
B
De Grote Depressie
C
Hoge werkgelegenheid
D
Stijgende levensstandaard
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welke economische factoren droegen bij aan het nationaalsocialisme?
A
Grote exportoverschotten
B
De Grote Depressie
C
Hoge werkgelegenheid
D
Stijgende levensstandaard

Slide 1 - Quizvraag

Wat is gelijkschakeling in een totalitaire samenleving?
A
De promotie van politieke diversiteit
B
De vrijheid van meningsuiting
C
Het versterken van individuele rechten
D
Het uniformeren van politieke en sociale instellingen.

Slide 2 - Quizvraag

Welke maatregel vestigde Hitlers dictatuur?
A
Het bevorderen van economische concurrentie
B
Het aannemen van de Machtigingswet
C
Het oprichten van een parlementaire democratie
D
Het beëindigen van de politieke partijen

Slide 3 - Quizvraag

Wat was de rol van de Gestapo?
A
Onderwijs geven
B
Het uitvoeren van militaire operaties
C
Opsporen van tegenstanders
D
Economische controle uitoefenen

Slide 4 - Quizvraag

3.3: Adolf Hitler aan de macht
Met een nieuwe ideologie, het nationaalsocialisme, komt Hitler aan de macht. Hij vormt Duitsland om naar een dictatuur waar geen ruimte is voor tegenstanders of Untermenschen. Met appeasement proberen Engeland en Frankrijk een nieuwe oorlog met Duitsland te voorkomen.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen 3.3 (1)
3.3A: Je kunt verklaren wat de oorzaken zijn van de groeiende populariteit van het nationaalsocialisme in Duitsland aan het begin van de jaren ‘30.
3.3B: Je kunt verklaren wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen het fascisme en het nationaalsocialisme.
3.3C: Je kunt uitleggen wat de rassenleer van het nationaalsocialisme inhield aan de hand van de termen Untermenschen en Übermenschen.
3.3D: Je kunt uitleggen hoe Duitsland onder Hitler een dictatuur werd.
3.3E: Je kunt het verband verklaren tussen gelijkschakeling, indoctrinatie en een totalitaire samenleving.

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen 3.3 (2)
3.3F: Je kunt de vijf belangrijkste nazi organisaties benoemen en uitleggen wat het verschil is tussen deze organisaties.

3.3G: Je weet hoe Untermenschen en (politieke) tegenstanders van de nazi’s werden aangepakt in nazi-Duitsland.
3.3H: Je kunt verklaren wat de wens van ‘lebensraum’ te maken heeft met nationalisme.
3.3I: Je kunt uitleggen hoe Engeland en Frankrijk middels de appeasement politiek een nieuwe oorlog met Duitsland probeerde te voorkomen. 
3.3J: Je bent in staat om te beargumenteren waarom je mogelijk wel of niet voor Hitler zou vallen wanneer je had geleefd in het Duitsland van de jaren ‘30.

Slide 7 - Tekstslide

Terreur in Duitsland
  • Verzet werd streng bestraft
  • Concentratiekampen: Opsluiten politieke tegenstanders
  • Discriminerende maatregelen d.m.v. rassenwetten: bepaalde wie Duits was en wie niet.
  • Vooral tegen joden: niet trouwen met Duitsers, niet voor overheid werken, etc.
3.3G

Slide 8 - Tekstslide

Kristallnacht
  • Daad werd bij het woord gevoegd, uitbarsting van anti-Joods geweld in 1938
3.3G

Slide 9 - Tekstslide

Buitenlandse politiek Nazi's
  • Alle Duitsers moeten in Duitsland wonen, in een groot-Duits rijk. Heim ins Reich!
  • Oostenrijk in 1936: Anschluss
  • Lebensraum: Leefruimte voor Ariërs in Oost-Europa, ten koste van 'Untermenschen'. 
  • Beide moesten, desnoods met veroveringen, bereikt worden.
3.3H

Slide 10 - Tekstslide

Appeasement
  • Frankrijk en Groot-Brittannië willen geen nieuwe oorlog.
  • Appeasement: wordt alles gedaan om oorlog te voorkomen
  • Conferentie van München (1938) met alle belangrijke Europese grootmachten, om spanningen te verminderen.
3.3I

Slide 11 - Tekstslide

Afspraken Conferentie
  • Hitler kreeg een deel van Tsjechoslowakije
  • Hitler mocht zijn machtige leger houden en hoefde de Anschluss niet terug te draaien
  • Hitler zou geen andere landen meer aanvallen
3.3I

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Niet aanvalsverdrag
  • Hitler en Stalin sluiten niet-aanvalsverdrag
  • Beide hebben nu de 'handen vrij' voor hun eigen 'projecten'!
  • Internationale politiek stomverbaasd! Want?
3.3I

Slide 14 - Tekstslide

Noem een verschil en een overeenkomst tussen de terreur van Stalin en de terreur in nazi Duitsland.

Slide 15 - Open vraag

Hoe rechtvaardigden de nazi’s hun verlangen naar 'lebensraum' en op welke manier weerspiegelde dit de nationalistische ideologie van de partij?

Slide 16 - Open vraag

Beargumenteer waarom je mogelijk wel of niet voor Hitler zou vallen als je in het Duitsland van de jaren '30 had geleefd.

Slide 17 - Open vraag

Bekijk de afbeelding van de bijeenkomst van Europese leiders in München in 1938. Wat zegt deze afbeelding over de houding van de leiders ten opzichte van Hitler en de motieven achter hun appeasementpolitiek?

Slide 18 - Open vraag

Welke strategieën gebruikten de nazi’s tegen Untermenschen?
A
Cultuuruitwisseling met andere volken
B
Onderwijs en werkgelegenheid
C
Systematische uitroeiing en onderdrukking
D
Integratie in de maatschappij

Slide 19 - Quizvraag

Hoe weerspiegelde 'lebensraum' de ideologie van de nazi’s?
A
Verlies van Duitse grondgebied
B
Ruimte voor Duitse uitbreiding en kolonisatie
C
Versterking van internationale samenwerking
D
Beperking van migratie naar Duitsland

Slide 20 - Quizvraag

Welke acties namen Engeland en Frankrijk in hun appeasementpolitiek?
A
Actieve militaire interventie
B
Steun voor de Sovjetunie
C
Oprichting van een vredesverdrag
D
Toestaan van Duitse annexaties

Slide 21 - Quizvraag

Welke ideologische rechtvaardiging gaven de nazi’s voor hun Jodenbeleid?
A
Rasoverheersing en antisemitisme
B
Culturele verrijking door diversiteit
C
Economie en sociale gelijkheid
D
Religieuze tolerantie en samenwerking

Slide 22 - Quizvraag