3H Unit 1 quiz

The big Unit 1 revision quiz

- Present perfect vs present perfect continuous
-  past simple vs past continuous
- relative pronouns
- comparisons
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

The big Unit 1 revision quiz

- Present perfect vs present perfect continuous
-  past simple vs past continuous
- relative pronouns
- comparisons

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present perfect vs present perfect continuous

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Which of these is present perfect continuous
A
He has been painting all day!
B
He woke up in a new bed.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the present perfect continuous?
A
The dog has played with the toy a lot.
B
The dog has been playing with the toy for 10 minutes.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which sentence is present perfect continuous?
A
We have a lot of things to do!
B
She has been working on it for days!
C
He has offered to work for me, but I don't want to
D
Lori cannot work for him!

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which sentence is present perfect continuous?
A
We've been practising all afternoon.
B
We've practised all afternoon.
C
We were practising all afternoon.
D
We practised all afternoon.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je de Present Perfect Continuous?
A
have/has+ voltooid deelwoord
B
have/has + been + werkwoord+ing
C
werkwoord + ing
D
werkwoord + ed

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De present perfect continuous gebruik je.....
A
bij acties die NU bezig zijn
B
wanneer iets al een tijd bezig is en je wil de tijdsduur benadrukken
C
om irritatie uit te drukken als iets lang duurt/telkens opnieuw gebeurt
D
als iets in het verleden is gebeurd, maar je hebt nu resultaat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Perfect/Present Perfect Continuous

We _____ since 10 a.m. and don't want to stop!
A
have been playing basketball
B
have played

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

present perfect or present perfect continuous?
Sorry I'm late. How long_____
A
have you waited
B
have you been waiting

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present perfect vs present perfect continuous

How many bracelets ... ?
A
Have you been making
B
Have you made

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Perfect/Present Perfect Continuous

They ... (do) nothing so far.
A
have been doing
B
have done

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

wat is het verschil tussen de present perfect en de present perfect continuous
A
bij de present perfect word de nadruk op de tijd gelegd en bij de present perfect continuous niet
B
bij de present perfect continuous word de nadruk op de tijd gelegd en bij de present perfect niet
C
D
er is geen verschil

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

past simple vs past continuous

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple VS Past Continuous 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past simple vs Past continuous

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past simple vs. Past continuous
Past simple
Past continuous
gebruik
iets is in het verleden gebeurd en afgelopen
iets was in het verleden een tijdje aan de gang
vorm
hele ww + -ed 
walk = walked
was/were + ww met -ing
walk = was walking
voorbeeld
I ate breakfast this morning
The students were studying

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fill in: Use the past continuous
We _______________ (write) a letter when I received a text.

The clock _______________ (tick) .

A wind ______________ (blow), it gave a cold sensation.

past simple vs past continuous

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fill in: Use the past continuous
We were writing (write) a letter when I received a text.

The clock was ticking (tick) .

A wind was blowing (blow), it gave a cold sensation.

past simple vs past continuous

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple / Past Continuous

She ... (feel) pretty sick yesterday
timer
1:00
A
Past Continuous
B
Past Simple

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple / Past Continuous

You ... (study) when she called.
timer
1:00
A
Past Continuous were studying
B
Past Simple studied

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin worden de past simple & past continuous juist gecombineerd?
A
The pupils wrote a test when the teacher worked on her laptop
B
The pupils were writing a test when the teacher came in.
C
The pupils were writing a test when the teacher was working on her laptop.
D
The pupils wrote a test when the teacher works on her laptop.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple & Past Continuous:
He ___ on the street while they ____ ____ out.
A
fell, were dining
B
fell, was dining
C
falled, were dining
D
fails, were dining

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PAST SIMPLE / PAST CONTINUOUS
The students ............. cards when the teacher .......... in.
A
played, came
B
was playing, was coming
C
were playing, came

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple <> Past Continuous
My friend ___ (to ring) me while I was watching TV.
A
were ringing
B
rang
C
rung
D
was ringing

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

relative pronouns

Slide 26 - Tekstslide

Als je extra informatie over iets of iemand wilt geven.
Begint meestal met who, which of that.
Who → personen
Which→ dieren en dingen
That→ personen, dieren en dingen. Informeel
Whose → geeft bezit aan. 
Bij komma’s in deze zinnen gebruik je GEEN THAT maar who of which. 

Relative pronouns

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze relative pronoun(s) gebruik je voor dieren en dingen.
A
who
B
whose
C
that
D
which

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The relative pronoun "whose" refers to:

A
People
B
Things
C
Possession
D
Animals

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The relative pronoun "which" refers to:

A
People
B
Things
C
Possession
D
Animals

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze relative pronouns gebruik je voor dieren en dingen.
A
who, which
B
whose, that
C
which, that
D
which, whose

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke relative pronoun mag je GEEN komma gebruiken?
A
who
B
whose
C
that
D
which

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
With ... are you going to the concert?
A
who
B
which
C
whom
D
whose

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke relative pronouns horen bij personen?
A
who, whose and that
B
who and which
C
which and whom
D
where and who

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
That's the girl ______ bike was stolen
A
which
B
who
C
whom
D
whose

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun.
The camera, _____ costs £100, was stolen.

A
what
B
which
C
who
D
whose

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct relative pronoun:
This is the cat ______ followed me home
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Relative pronouns
Is that the man .... scored a number one hit?
A
who
B
which
C
who/ that
D
whom

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Comparisons
Blooket

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies