PWW toets Bloed en Bloedsomloop

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo lwoo, b, k
• Leerjaar 2

PWW Bloed & Bloedsomloop

Voordat je begint:

• Lees de vragen goed. 
  
• Neem je tijd.... en heel veel succes!

Wat is de belangrijkste taak van rode bloedcellen?

1. zuurstof vervoeren
2. afvalstoffen vervoeren
3. wondjes dichtmaken
4. etter of pus maken

Etter of pus bestaat uit?

1. dode ziekteverwekkers
2. dode witte bloedcellen
3. dode ziekteverwekkers en dode witte bloedcellen
4. bloedplaatjes

Wat is de belangrijkste taak van bloedplaatjes?

1. Insluiten van ziekteverwekkers
2. zorgen voor de stolling van bloed
3. het vervoeren van zuurstof
4. pus aanmaken

De volgende vragen gaan over dit plaatje

De vorige afbeelding; wat is dat?

1. Dubbele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in rood en zuurstofarm bloed blauw
2. Enkele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in rood en zuurstofarm bloed blauw
3. Enkele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in blauw en zuurstofarm bloed rood
4. Dubbele bloedsomloop met zuurstofrijk bloed in blauw en zuurstofarm bloed rood

zuurstofrijk bloed is altijd rood?

1. nee niet bij de longen daar is het andersom
2. ja dat klopt in een enkele bloedsomloop
3. nee bij een dubbele bloedsomloop zit overal zuurstof
4. ja bij een dubbele bloedsomloop wel

Waar komt het bloed het hart binnen?

1. in de kamers
2. in de boezem
3. in de aders
4. in de aorta

Wat is er bijzonder aan de longader

1. de bloeddruk is er erg hoog
2. hij loopt van het hart af
3. hij bevat zuurstofrijk bloed
4. hij heeft een hele gespierde wand

Waar liggen de kransslagaders

1. in je hoofd
2. in je hart
3. in je longen
4. in je benen

Je ziet hier 3 bloedvaten hoe heten deze?
(van links naar rechts)

1. ader, slagader, haarvaten
2. slagader, ader, kransader
3. kransader, slagader, haarvat
4. haarvat, slagader, kransader

In welk bloedvat is de bloeddruk laag?

1. in haarvaten en aders
2. alleen in aders
3. alleen in haarvaten
4. in slagaders

Wat is waar?

1. Slagaders: bloed van hart af
2. Aders: dun en weinig elastische wand

1. beide waar
2. beide nietwaar
3. 1: waar 2: nietwaar
4. 1: nietwaar 2: waar

Als je een hartinfarct krijgt wat gebeurd er dan?

1. Je kransslagader is verstopt. Stukje van je hart sterft af, door verstopping
2. Je kransslagader is verstopt en je krijgt nieuwe cellen
3. Er komen nieuwe cellen bij door verstopping
4. Je hart stopt helemaal met kloppen.

Hersenbloeding, wat gebeurt er dan?

1. Een deel van de hersenen kan afsterven
2. Er ontstaan nieuwe cellen in je hersenen
3. Je krijgt last van je hart
4. Je bloed stroomt de verkeerde kant op

Nierschors

Niermerg

Nierbekken

Urineleider

1

2

3

4

Tekst

Slagaders

Haarvaten

Aders

Gespierde wand

1 cellaag dik

Dunne wand, weinig gespierd

Vervoert bloed van hart af

Heeft kleppen

Hier is gaswisseling

Tekst

Slagaders

Haarvaten

Aders

Gespierde wand

1 cellaag dik

'Dunne' wand, weinig gespierd

Vervoert bloed 

van hart af

Heeft kleppen

Hier is gaswisseling

Een bloedvat is
1 cel dik.
Wat is NIET waar?

1. hierdoor kan vocht met zuurstof
2. hierdoor kan vocht met koolstofdioxide
3. hierdoor kunnen voedingsstoffen
4. hierdoor kan een stukje spaghetti

Wat is waar?
1. Aders: bloed stroomt weg van de organen
2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam

1. beide waar
2. beide nietwaar
3. 1: waar 2: nietwaar
4. 1: nietwaar 2: waar

Slagaders

Aders

Naar het hart toe

Van het hart af

Dikke gespierde wand

Dunne slappe wand

Kleppen over de gehele lengte

Kleppen alleen bij het hart

Bloed stroomt snel

Bloed stroomt langzaam

Wat is waar?
1. Aders: bloed stroomt weg van de organen
2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam

1. beide waar
2. beide nietwaar
3. 1: waar 2: nietwaar
4. 1: nietwaar 2: waar

Hoe krijgen de nieren
zuurstofrijk bloed?

1. Door de nierader
2. Door de poortader
3. Door de nierslagader
4. Door de nierhaarvaten

Waardoor verdwijnt het bloed
vanuit je arm?

1. Door de armader
2. Door de poortader
3. Door de armslagader
4. Door onderste holle ader

Extra stof, afweer....

T-cellen behoren tot...

1. ... het specifieke immuunsysteem
2. ... het aspecifieke immuunsysteem

Welke geheugencellen heb je vanaf de geboorte?

1. B-geheugencellen tegen A antigeen
2. B-geheugencellen tegen resus antigeen
3. T-geheugencellen tegen A antigeen
4. T-geheugencellen tegen resus antigeen

Waaraan kunnen de receptoren op B- en T-cellen binden?

1. Antigenen
2. Antistoffen
3. Plasmacellen
4. Lichaamscellen

Waarvan heb je geheugencellen na een infectie?

1. B cellen
2. B cellen en T cellen
3. T cellen
4. macrofagen

Waaraan herkennen T-cellen of een cel geïnfecteerd is?

1. Antistoffen
2. Antigenen
3. Plasmacellen
4. Cytokines

Worden bij het tot stand komen van actieve immunisatie tegen een bepaalde ziekteverwekker geheugencellen gevormd? En bij passieve immunisatie?

1. bij geen van beide
2. alleen bij actieve immunisatie
3. alleen bij passieve immunisatie
4. bij beide

Wat doen de B-cellen?

1. Ze doden de geïnfecteerde cellen
2. Ze doden de ziekteverwekkers
3. Ze ruimen de dode cellen op
4. Ze maken antistoffen

Waar of niet waar?
T-cellen kunnen cellen afbreken.

1. waar
2. niet waar

De B cellen horen bij de....

1. specifieke afweer
2. aspecifieke afweer

T-cellen ontstaan in .... /
T-cellen ontwikkelen zich in .....

1. beenmerg/beenmerg
2. beenmerg/thymus
3. milt/lymfeknopen
4. milt

Hoeveel liter bloed heeft een mens?

1. 3
2. 5
3. 4
4. 6

Waarom hebben we kleppen in het hart en aders?

1. Zodat het bloed niet terug kan stromen
2. Zodat het bloed wordt aangezogen
3. Zodat de slechte stoffen tegen gehouden worden
4. Zodat het hart niet harder moet kloppen

nr. 1?

1

2

3

4

5

6

1. zuurstofarm kleine bloedsomloop
2. zuurstofrijk kleine bloedsomloop
3. zuurstofarm grote bloedsomloop
4. zuurstofrijk grote bloedsomloop

nr. 2

1

2

3

4

5

6

1. zuurstof arm kleine bloedsomloop
2. zuurstof rijk kleine bloedsomloop
3. zuurstof arm grote bloedsomloop
4. zuurstof rijk grote bloedsomloop

Hoort nummer 3 bij de grote of kleine bloedsomloop?

3

1. grote
2. kleine

nr. 5

1

2

3

4

5

6

1. grote bloedsomloop
2. kleine bloedsomloop
3. van de linkerkant van het hart, naar de longen, naar rechterkant van het hart
4. de dubbele bloedsomloop

Bij welke bloedsomloop
horen de armslagaders?

1. Bij de grote bloedsomloop
2. Bij de kleine bloedsomloop
3. Bij de kleine en de grote bloedsomloop
4. Die behoren niet tot de bloedsomloop

Mensen die te zwaar zijn, hebben een grotere kans op hart- en vaatziekten.

1. Juist
2. Onjuist

Hoe heet nummer 1?

Hoe heet nummer 2?

Hoe heet nummer 4?