Pleistoceen: Geologisch tijdperk vanaf 2,5 miljoen jaar tot 12.000 jaar geleden.
IJstijd/glaciaal: Koude periode waarin de gemiddelde temp. op aarde een paar graden daalt en waarin zich op het land uitgestrekte ijskappen vormen.
Interglaciaal: Warmere periode tussen twee ijstijden (glacialen) in.
Landijs: Laag eeuwige sneeuw op het land die tot ijs is samengeperst.
Gletsjers: Enorme ijsmassa die langzaam naar beneden schuift.
Vlechtende rivier: Snelstromende rivier met veel ondiepe waterlopen.
Puinwaaier: Waaiervormige afzetting die zich vormt als de stroomsnelheid van een rivier sterk verminderd.
Regiem: Schommelingen in de waterafvoer van een rivier (in de loop van een jaar).
Keileem: Grondmorene bestaande uit een mengsel van keien, grind, zand en leem.
Keileemkoppen: Door het landijs opgeperste heuvel van keileem.
Tongbekkens: Door het landijs uitgediept rivierdal.
Stuwwallen: Door landijs opgestuwde heuvel.
Löss: Afzetting van fijne deeltjes door de wind in de laatste ijstijd. De korrelgrootte zit tussen die van zand en klei in.
Dekzand: Afzetting van zand door de wind in de laatste ijstijd.