Les 12 juni 2024 Stijlkwesties

Stijlkwesties
Als/ Dan
Dat/ Die
Zij/ hun/ hen


Die/Dat etc
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Stijlkwesties
Als/ Dan
Dat/ Die
Zij/ hun/ hen


Die/Dat etc

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Stijlkwesties de theorie
Als - Dan
De woorden ‘als’ of ‘dan’ bij vergelijkingen.
Als er sprake is van vergelijking gebruik je ‘als’: 
Ik ben even groot als hij.
Als er sprake is van ongelijkheid gebruik je ‘dan’: 
Ik ben groter dan hij.

Slide 3 - Tekstslide

1. Jose staat veel vroeger op ... ik.

Slide 4 - Open vraag

2. Ik denk dat Wim daar meer van weet ... wij.

Slide 5 - Open vraag

3. Diana werkt twee keer zo snel ... hij.

Slide 6 - Open vraag

4. Je kunt daar evenveel verdienen ... bij mij.

Slide 7 - Open vraag

Stijlkwesties
Dat - Die    
“Dat” verwijst naar het-woorden (zelfstandige naamwoorden met het lidwoord “het”)
Voorbeeld: Het huis dat daar staat.

“Die” verwijst naar de-woorden (zelfstandige naamwoorden met het lidwoord “de”)
Voorbeeld: De hond die altijd blaft.



Slide 8 - Tekstslide

Stijlkwesties
ZIJ/ HUN/ HEN

Theorie die hierbij hoort:


Slide 9 - Tekstslide

Zij
Is het onderwerp van de zin

Zij hebben geen tijd.

Slide 10 - Tekstslide

Hun
Bezittelijk voornaamwoord

Zij hebben al hun spullen aan hun kinderen gegeven.

Slide 11 - Tekstslide

Hun
Meewerkend voorwerp - zonder voorzetsel

Mijn docent geeft hun vaak goede tips.

Slide 12 - Tekstslide

Hen
Na een voorzetsel

Je kunt dat niet van hen verwachten.

Slide 13 - Tekstslide

Hen
Als lijdend voorwerp

Hij belt hen iedere week een paar keer op.

Slide 14 - Tekstslide

1. Wij willen ... ook uitnodigen.

Slide 15 - Open vraag

wij willen hen ook uitnodigen
Hen is als lijdend voorwerp gebruikt.

Slide 16 - Tekstslide

2. ... doen volgende keer ook mee.

Slide 17 - Open vraag

Zij doen volgende keer ook mee.

Zij is het onderwerp van de zin.

Slide 18 - Tekstslide

3. Als ... een feestje geven, worden er veel mensen uitgenodigd.

Slide 19 - Open vraag

Als zij een feestje geven, worden er veel mensen uitgenodigd.


Zij is het onderwerp van de zin.

Slide 20 - Tekstslide

4. Om ... te helpen nemen wij een dag vrij.

Slide 21 - Open vraag

Om hen te helpen nemen wij een dag vrij.

Om is een voorzetsel. Na een voorzetsel komt altijd 'hen'.

Slide 22 - Tekstslide

5. Wij hebben ... toen weggebracht.

Slide 23 - Open vraag

Wij hebben hen toen weggebracht.

Hen wordt als lijdend voorwerp gebruikt. 

Slide 24 - Tekstslide

6. Vandaag heb ik ... een mailtje gestuurd.

Slide 25 - Open vraag

Vandaag heb ik hun een mailtje gestuurd

Hun is het meewerkend voorwerp (je kunt er aan bij denken)

Slide 26 - Tekstslide

7. Zodra ik ... reactie krijg, kunnen we gaan boeken.

Slide 27 - Open vraag

Zodra ik hun reactie krijg, kunnen we gaan boeken.

Hun is een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 28 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
  • Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
  • Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
  • Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn: mijn, zijn, haar, jouwe/je, uw, ons/onze, jullie, hun
  • Hun is bezittelijk voornaamwoord bij meervoud, 
  • dus: Dat is hun vakantiehuisje. 



Slide 29 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Tekstslide

bezittelijk voornaamwoorden
Hij is ... tas gaan halen.

Slide 31 - Open vraag


bezittelijk voornaamwoord
U heeft ... koffie koud laten worden.

Slide 32 - Open vraag


bezittelijk voornaamwoord
Is dat .... telefoon op tafel?

Slide 33 - Open vraag