Hen, hun, zij en vaste voorzetsels

Idioom
Hen/hun
Vaste voorzetsels
Idioomwoorden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Idioom
Hen/hun
Vaste voorzetsels
Idioomwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Regels: hen en hun
1e Je schrijft 'hun' als het een bezittelijk voornaamwoorden is: 
Dat is hun huis. Hun hond is een rotbeest. 
2e Je schrijft 'hen' na een voorzetsel: 
Wil je dat aan hen geven? Deze brief is voor hen. 
3e Je schrijft 'hen' als het een lijdend voorwerp is:
Mijn broertje heeft hen uitgenodigd voor een feest. Hij schopte hen. 
4e Je schrijft 'hun' als het een meewerkend voorwerp is zonder 'aan' of 'voor' ervoor:
 Wil je hun dat koekje geven? 

Slide 2 - Tekstslide

Wij nodigen ... uit voor een verjaardag.
A
hen
B
hun
C
zij

Slide 3 - Quizvraag

Wij hebben ... een mailtje gestuurd.
A
hen
B
hun
C
zij

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb van ... gehoord dat ... terugreis voorspoedig was.
A
hen, hun
B
hun, hen
C
hen, zij
D
zij, hun

Slide 5 - Quizvraag

Vertrouwen ... een goede afloop
A
op
B
van
C
in
D
naar

Slide 6 - Quizvraag

aansprakelijk zijn ...
A
van
B
voor
C
in
D
naar

Slide 7 - Quizvraag

Iemand ... de duim houden.
A
in
B
achter
C
onder
D
van

Slide 8 - Quizvraag

chronisch
A
betrouwbaar
B
vervelend
C
precies
D
langdurig

Slide 9 - Quizvraag

bonafide
A
betrouwbaar
B
vriendelijk
C
nauwkeurig
D
illegaal

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord is correct?
A
Sinasappel
B
sinaasappel
C
sinaassappel
D
sinassapel

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
De gemeenteraad heeft haar vergadering afgesloten.
B
De gemeenteraad heeft zijn vergadering afgesloten.

Slide 12 - Quizvraag

Het laatste probleem ... besproken werd, was mijn absentie.
A
dat
B
wat
C
die
D
dit

Slide 13 - Quizvraag

De brief ... zij geschreven had, kwam niet aan.
A
deze
B
dat
C
wat
D
die

Slide 14 - Quizvraag