A2 - week 50 - leenwoorden + bwb

Welkom!
Nederlands 
Mevrouw Knuit
KTI 

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands 
Mevrouw Knuit
KTI 

Slide 1 - Tekstslide

Stillezen 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

- Welkom
- Stillezen 
- Opdrachten leenwoorden H2
- Grammatica 
Doel:

- Je kent de naam van de beeldspraak die kijkt naar een deel van het geheel, of geheel van een deel. 
- Je weet hoe je Franse en Engelse leenwoorden schrijft
Vandaag in de les:

Slide 3 - Tekstslide

Maandag 19 december: so H2 woordenschat + spelling 

woordenschat: weten wat metoniem is en verschil met metafoor + vergelijking, woorden opdracht 2, vergelijkingen opdracht 3 (maak de opdrachten ter voorbereiding!) 

spelling leenwoorden: weten hoe je Engelse en Franse leenwoorden spelt

Week 51: formatieve toets grammatica 

Week 2: boekopdracht 2
Komende periode 

Slide 4 - Tekstslide

Leenwoorden

Woorden die we hebben 'geleend' uit een andere taal en helemaal vernederlandst hebben...


Spelling H2

Slide 5 - Tekstslide

Wat:
Spelling H2: opdracht 1, 2, 4 en 5. 


Wanneer:
Deze week 


Aan de slag:
timer
10:00

Slide 6 - Tekstslide

Engels:  (moeilijkheid is los of vast schrijven)
- Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow, voicemail.


- Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.


- Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: second opinion, low budget.
Regels spelling leenwoorden woorden

Slide 7 - Tekstslide

Frans:  (moeilijkheid zijn de accenten)
Drie Franse accenten op (meestal) klinkers:

- een accent aigu (zoals op de é in decolleté), 
- een accent grave (zoals op de è in crèche) of 
- een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête en crêpe en de î in creme fraîche). 

Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.

- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner. 

- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).
Regels spelling leenwoorden woorden

Slide 8 - Tekstslide

Frans:  (moeilijkheid zijn de accenten)
Drie Franse accenten op (meestal) klinkers:

- een accent aigu (zoals op de é in decolleté), 
- een accent grave (zoals op de è in crèche) of 
- een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête). 

Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.


- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner. 

- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).
Regels spelling leenwoorden woorden
In principe dus geen accenten, behalve als ze voor de uitspraak nodig zijn.  

Slide 9 - Tekstslide

Frans:  (moeilijkheid zijn de accenten)
Drie Franse accenten op (meestal) klinkers:

- een accent aigu (zoals op de é in decolleté), 
- een accent grave (zoals op de è in crèche) of 
- een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête). 

Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.


- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner. 

- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).
Regels spelling leenwoorden woorden
In principe dus geen accenten, behalve als ze voor de uitspraak nodig zijn.  
Nederlandse uitspraak:
Principe (puh), behalve (buh, vuh), ze (zuh), de (duh)

Tegenover de Franse:
Café (fee)

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht grammatica: B, 8 en 9
Hoe heb je het gemaakt? Welke vragen zijn hierover?
Bespreken huiswerk

Slide 11 - Tekstslide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Actief of 'staat van zijn'
Het is of/of, niet en/en

Slide 12 - Tekstslide

De werkwoorden die het onderwerp aan zijn eigenschap koppelen, noem je koppelwerkwoorden (kww)

Daarvan zit er altijd één in het naamwoordelijk gezegde.

Naamwoordelijk gezegde
zijn                lijken
worden        schijnen
blijven          blijken
zes bekendste kww 
Het koppelwerkwoord is OOK het noodzakelijke werkwoord in de zin, maar dan bij het NG.

1. Hij zou graag [dokter] willen worden.

Hij wordt [dokter]  = worden is kww

Slide 13 - Tekstslide

Alle niet noodzakelijke werkwoorden zijn hulpwerkwoorden

WG = ZWW + HWW
NG = KWW + HWW

KWW+ZWW kan NOOIT!  (een onderwerp is of doet iets, kan niet tegelijkertijd)

Hij zou graag dokter willen worden.
Hij wil graag dokter worden
Hij wordt graag dokter.

Zou en willen kunnen uit de zin geschreven worden, worden niet. 


Werkwoordelijk of naamwoordelijk
Zou en willen zijn dus hulpwerkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Alle niet noodzakelijke werkwoorden zijn hulpwerkwoorden

WG = ZWW + HWW
NG = KWW + HWW

KWW+ZWW kan NOOIT!  (een onderwerp is of doet iets, kan niet tegelijkertijd)

Hij zou graag dokter willen worden.
Hij wil graag dokter worden
Hij wordt graag dokter.

Zou en willen kunnen uit de zin geschreven worden, worden niet. 


Werkwoordelijk of naamwoordelijk
Zou en willen zijn dus hulpwerkwoorden
Worden is noodzakelijk in deze zin
Het is dus het Koppelwerkwoord

Slide 15 - Tekstslide

De getatoeëerde kapster bleek haar krullen erg goed te kunnen verzorgen.

Benoem de werkwoorden in deze zinnen. 
NG/WG en werkwoorden

Slide 16 - Tekstslide

De getatoeëerde kapster schijnt een erg goede krullenverzorger te zijn.

Benoem de werkwoorden in deze zinnen. 
NG/WG en werkwoorden

Slide 17 - Tekstslide

1. De getatoeëerde kapster bleek haar krullen erg goed te kunnen verzorgen.
2. De getatoeëerde kapster schijnt [ een erg goede krullenverzorger ] te zijn.

Bijna dezelfde zinnen, maar toch niet helemaal...

NG/WG en werkwoorden

Slide 18 - Tekstslide

Aan de deur komen vaak mensen collecteren
A
ng
B
wg

Slide 19 - Quizvraag


A
ZWW
B
KWW
C
HWW

Slide 20 - Quizvraag


Slide 21 - Open vraag

Wat is het NG? [vergeet haken niet]
- Ook in Nederland wordt een warme zomer
heel gewoon

antwoord = Wordt [heel gewoon]

Slide 22 - Tekstslide

Je mag kiezen

Of je gaat voor jezelf aan de slag met de opdrachten van woordenschat of spelling H2 (die je nog niet hebt gemaakt, of je maakt ze nog een keer)

Of je doet klassikaal mee met korte uitleg BWB + oefening zinsdelen

Slide 23 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 24 - Tekstslide

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind

1. Zet strepen
2. zoek pv
3. Zoek ow
4. zoek wg (of ng) 
5. zoek lv
6. zoek mv
7. zoek bwb (overige)

Slide 25 - Tekstslide

Sommige ouders |  kopen | in de dierenwinkel | een huisdier | voor hun kind

1. Zet strepen
2. zoek pv: kopen
3. Zoek ow: sommige ouders 
4. zoek wg (of ng): kopen
5. zoek lv: een huisdier 
6. zoek mv: voor hun kind
7. zoek bwb (overige): in de dierenwinkel

Slide 26 - Tekstslide

In de kamer van Art hing gisteren een poster met het alfabet.

1. Zet strepen
2. zoek pv: 
3. Zoek ow: 
4. zoek wg (of ng): 
5. zoek lv: 
6. zoek mv: 
7. zoek bwb (overige): 

Slide 27 - Tekstslide

In de kamer van Art |  hing | gisteren | een poster met het alfabet.

1. Zet strepen
2. zoek pv: hing
3. Zoek ow: een poster met het alfabet
4. zoek wg (of ng): hing
5. zoek lv: -
6. zoek mv: -
7. zoek bwb (overige): in de dierenwinkel & gisteren

Slide 28 - Tekstslide

Hoofd- en bijzin

Weet je nog? Hoe herken je die ook alweer?

Slide 29 - Tekstslide

Hoofd- en bijzin

Hoofdzin: kan je zelfstandig gebruiken. Je kunt niks tussen onderwerp (ow) en persoonsvorm (pv) zetten

Bijzin:  kun je niet zelfstandig gebruiken. Je kunt wel iets tussen onderwerp (ow) en persoonsvorm (pv) zetten.

Slide 30 - Tekstslide

Wat wil je nog weten/ waar loop je tegenaan?

Slide 31 - Open vraag