A2 - week 50 - metoniem + leenwoorden herhalen

Welkom!
Nederlands 
Mevrouw Knuit
KTI 

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands 
Mevrouw Knuit
KTI 

Slide 1 - Tekstslide

Stillezen 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

- Welkom
- Stillezen 
- herhalen metoniem + leenwoorden voor so 
Doel:

- Je kent de naam van de beeldspraak die kijkt naar een deel van het geheel, of geheel van een deel. 
- Je weet hoe je Franse en Engelse leenwoorden schrijft
Vandaag in de les:

Slide 3 - Tekstslide

Maandag 19 december: so H2 woordenschat + spelling leenwoorden

Week 51: formatieve toets grammatica 

Week 2: boekopdracht 2
Komende periode 

Slide 4 - Tekstslide

Wat:
Spelling H2: opdracht 1, 2, 4 en 5. 
Kijk je opdrachten ook na! 

4 minuten stil werken, daarna 4 minuten zachtjes praten.




Aan de slag:
timer
4:00

Slide 5 - Tekstslide

Of je gaat aan de slag met het maken van de opdrachten van H2 woordenschat en spelling leenwoorden. Of leren voor de so. Dat doe je in stilte. 

Of je volgt korte uitleg van bwb en zinsontleding en maakt een paar opgaven.




Je mag kiezen

Slide 6 - Tekstslide

Hiervoor: vergelijking (hij is zo licht als een veertje) en metafoor (een gat in je hand hebben = alleen het beeld en niet het object).


Nu noem je een verband tussen beeld en object:
Meer blauw op straat - blauw is de kleur van politie
het stadion juichte uitbundig - het stadion is de ruimte waarin mensen juichen
De neus stond bekend als een grote crimineel - de Neus (=Willem Holleeder) is een opvallend kenmerk.

Deze beeldspraak heet metonymie - het beeld noem je een metoniem
Beeldspraak

Slide 7 - Tekstslide

Metonymie:

Slide 8 - Tekstslide

(donderdagmiddag)
6 ll klaar, iedereen begonnen

Britt, Dinan, Mika, Jari, Timon D, Ryan, Timon K,  Adam, Micha, Benjamin, Michaël, Marit - maak je werk af!
Overzicht werk TH3A:

Slide 9 - Tekstslide

Woordenschat:
- moet je weten wat een metoniem is (en het verschil kennen tussen metafoor, vergelijking en metoniem) 
- woorden van opdracht 2
- uitdrukkingen uit tekst 1 (opdracht 3) 

Leenwoorden
- weet je hoe je Engels en Franse leenwoorden schrijft 

Voor allebei geldt: maak de opdrachten ter voorbereiding! De antwoorden staan op It's Learning. 

Voor de SO:

Slide 10 - Tekstslide

twee verschillende manieren:
woordjes en  uitdrukkingen + betekenissen
Oefenen met quizlet live!

Slide 11 - Tekstslide

Hij gaat heel creatief met de waarheid om.
Het plussize model heeft een volslank figuur.
Ik moet even naar het kleinste kamertje.
Het konijn heeft een aanvaring met een vrachtwagen gehad. 

Iets 'zachter' zeggen, zodat de boodschap minder hard overkomt. 

Eufemisme
Nieuwe stijlfiguren:

Slide 12 - Tekstslide

Welk stijlfiguur zit er in de zin?

Hij heeft me een zee van bloemen gestuurd
A
eufemisme
B
hyperbool
C
understatement
D
vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Welk stijlfiguur zit er in de zin?

De grote voetballer is niet meer onder ons
A
eufemisme
B
hyperbool
C
understatement
D
vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Leenwoorden

Woorden die we hebben 'geleend' uit een andere taal en helemaal vernederlandst hebben...


Spelling H2

Slide 15 - Tekstslide

Engels:  (moeilijkheid is los of vast schrijven)
- Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow, voicemail.


- Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.


- Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: second opinion, low budget.
Regels spelling leenwoorden woorden

Slide 16 - Tekstslide

Frans:  (moeilijkheid zijn de accenten)
Drie Franse accenten op (meestal) klinkers:

- een accent aigu (zoals op de é in decolleté), 
- een accent grave (zoals op de è in crèche) of 
- een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête en crêpe en de î in creme fraîche). 

Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.

- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner. 

- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).
Regels spelling leenwoorden woorden

Slide 17 - Tekstslide

Frans:  (moeilijkheid zijn de accenten)
Drie Franse accenten op (meestal) klinkers:

- een accent aigu (zoals op de é in decolleté), 
- een accent grave (zoals op de è in crèche) of 
- een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête). 

Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.


- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner. 

- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).
Regels spelling leenwoorden woorden
In principe dus geen accenten, behalve als ze voor de uitspraak nodig zijn.  

Slide 18 - Tekstslide

Frans:  (moeilijkheid zijn de accenten)
Drie Franse accenten op (meestal) klinkers:

- een accent aigu (zoals op de é in decolleté), 
- een accent grave (zoals op de è in crèche) of 
- een accent circonflexe (zoals op de ê in enquête). 

Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.


- Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: controle, diner. 

- In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).
Regels spelling leenwoorden woorden
In principe dus geen accenten, behalve als ze voor de uitspraak nodig zijn.  
Nederlandse uitspraak:
Principe (puh), behalve (buh, vuh), ze (zuh), de (duh)

Tegenover de Franse:
Café (fee)

Slide 19 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Dit is wat je overhoudt als je alle zinsdelen hebt benoemd.
De bwb geeft ook antwoord op de vragen:
- waar                    - waarheen
- wanneer             - hoever
- hoe                      - hoelang
- waardoor           - waarom

Slide 20 - Tekstslide

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind

1. Zet strepen
2. zoek pv
3. Zoek ow
4. zoek wg (of ng) 
5. zoek lv
6. zoek mv
7. zoek bwb (overige)

Slide 21 - Tekstslide

Sommige ouders |  kopen | in de dierenwinkel | een huisdier | voor hun kind

1. Zet strepen
2. zoek pv: kopen
3. Zoek ow: sommige ouders 
4. zoek wg (of ng): kopen
5. zoek lv: een huisdier 
6. zoek mv: voor hun kind
7. zoek bwb (overige): in de dierenwinkel

Slide 22 - Tekstslide

In de kamer van Art hing gisteren een poster met het alfabet.

1. Zet strepen
2. zoek pv: 
3. Zoek ow: 
4. zoek wg (of ng): 
5. zoek lv: 
6. zoek mv: 
7. zoek bwb (overige): 

Slide 23 - Tekstslide

In de kamer van Art |  hing | gisteren | een poster met het alfabet.

1. Zet strepen
2. zoek pv: hing
3. Zoek ow: een poster met het alfabet
4. zoek wg (of ng): hing
5. zoek lv: -
6. zoek mv: -
7. zoek bwb (overige): in de dierenwinkel & gisteren

Slide 24 - Tekstslide

Hoofd- en bijzin

Weet je nog? Hoe herken je die ook alweer?

Slide 25 - Tekstslide

Hoofd- en bijzin

Hoofdzin: kan je zelfstandig gebruiken. Je kunt niks tussen onderwerp (ow) en persoonsvorm (pv) zetten

Bijzin:  kun je niet zelfstandig gebruiken. Je kunt wel iets tussen onderwerp (ow) en persoonsvorm (pv) zetten.

Slide 26 - Tekstslide

Tanja |  is |  kampioen | geworden | van het JFC.

pv= is
onderwerp: Tanja
WG/NG: is geworden 
naamwoordelijk deel: kampioen 
is kampioen geworden
naamwoordelijk deel: kampioen 


Slide 27 - Tekstslide