present simple quiz

Agenda
Read!
Check (not) Homework
Quiz
Writing practice
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Agenda
Read!
Check (not) Homework
Quiz
Writing practice

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Read

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Check the (not) Homework
Pg 124 6, 7, 9, 10

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonte, feit en regelmaat.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:

Wat is de regel van de present simple?
A
ww + -ed
B
stam (bij I, you, we, they) stam + s (bij he, she, it)
C
vorm van to be + ww + -ing

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 6 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Welke zin staat NIET in de Present Simple?
A
Dogs wag their tail when they are excited.
B
Sarah usually runs to school.
C
Cats tend to scratch things.
D
Jeffrey has been cycling for hours.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
Welke zin staat in de present simple?
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Write a sentence in the present simple about a FACT: Eg: The sun rises in the East

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Writing project
Go to classroom and complete the writing assignment 
My Morning Routine

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies