Maandag 20 februari 2023

Maandag 20 februari 2023
08.30 - 09.20 uur 
Hoe was het weekend? 
Lezen in je leesboek
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.20 - 10.10 uur 
grammatica


12.40 - 13.30 uur 
Rekenen
jij toets inhalen
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30-14.20uur
Nieuwsbegrip / blink uit*


10.30  - 11.20  uur  
 Woordenschat thema 5
Houden van en verliefd zijn :)
11.20 - 12.10 uur
Disk -zelfstandig werken thema 5
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Maandag 20 februari 2023
08.30 - 09.20 uur 
Hoe was het weekend? 
Lezen in je leesboek
12.10 - 12.40 uur 
Pauze
09.20 - 10.10 uur 
grammatica


12.40 - 13.30 uur 
Rekenen
jij toets inhalen
10.10 - 10.30 uur Pauze
13.30-14.20uur
Nieuwsbegrip / blink uit*


10.30  - 11.20  uur  
 Woordenschat thema 5
Houden van en verliefd zijn :)
11.20 - 12.10 uur
Disk -zelfstandig werken thema 5

Slide 1 - Tekstslide

Lezen 

Slide 2 - Tekstslide

grammatica

Slide 3 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
20:00

Slide 4 - Tekstslide

Herhalen van de woorden van thema Verliefd Zijn
Jullie gaan de woorden van dit thema herhalen.
Morgen hebben jullie de toets.
SUCCES!

Slide 5 - Tekstslide

woordenschat herhalen
thema: verliefd zijn

Weet je het nog?
Gebruik je aantekeningen!
aantrekken                het risico                       
de verliefdheid          het liefdesverdriet
de familierelatie        een opmerking
uiteindelijk                 beloven
opvallend                  zielig
de liefste / het liefste   
twijfelen
de verkering
verwacht
raden
de invloed
laten
de indruk
de stap

Slide 6 - Tekstslide

Waar wordt het woord:
menen
goed gebruikt?
A
Ik meen het als ik zeg dat het vandaag zaterdag is.
B
Ik meen het als ik zeg dat het overmorgen zondag is.
C
Ik meen het als ik zeg dat het gisteren vrijdag was.
D
Ik meen het als ik zeg dat het volgende week vakantie is.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent:
Ik heb de indruk dat je de toets niet goed hebt geleerd.
A
Ik weet zeker dat jij de toets niet hebt geleerd.
B
Ik hoop dat jij de toets niet hebt geleerd.
C
Ik denk dat jij de toets niet goed hebt geleerd.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent :
aantrekken
A
aan je kleding trekken
B
je kleding uit doen.
C
je kleding verwisselen.
D
je kleding aan doen.

Slide 9 - Quizvraag

Waar wordt het woord:
de familierelatie
goed gebruikt?
A
Siem en Esrom hebben een familierelatie.
B
Mevrouw Femke en mevrouw Marieke hebben een familierelatie.
C
Mevrouw Astrid en mevrouw Marieke hebben een familierelatie.
D
Mulugeta en Abraham hebben een familierelatie.

Slide 10 - Quizvraag

Bij ............ voel je je blij en gelukkig. Ook wil je de hele tijd bij die persoon zijn.

Slide 11 - Open vraag

Wat betekent :
uiteindelijk
A
Als eerste
B
Als laatste
C
Bijna als laatste
D
Als middelste

Slide 12 - Quizvraag

Waar wordt het woord:
opvallend
goed gebruikt?
A
Mijn mobiel heeft een zwarte kleur. Dat is opvallend.
B
Mijn mobiel heeft een grijze kleur. Dat is opvallend.
C
Mijn mobiel heeft een roze kleur met gouden rondjes. Dat is opvallend.
D
Mijn mobiel heeft een witte kleur. Dat is opvallend.

Slide 13 - Quizvraag

.......... ga je naar een Nederlandse school.

Slide 14 - Open vraag

de liefste ....... gaat over
A
wat je voelt voor iemand die je graag dichtbij je wilt hebben.
B
wat je voelt voor iemand die je niet speciaal vindt.
C
wat je voelt voor iemand die je vervelend vindt.
D
wat je voelt voor iemand die je irriteert.

Slide 15 - Quizvraag

het liefste gaat over.......
de persoon die je graag dichtbij je wilt hebben.
iets wat je heel graag wilt.

Slide 16 - Poll

Verkering is een relatie tussen
A
twee mensen die met elkaar werken.
B
twee mensen die verliefd zijn.
C
twee mensen die een financiële relatie hebben.
D
twee mensen die familie van elkaar zijn.

Slide 17 - Quizvraag

Als je twijfelt weet je niet zo goed wat je moet doen of wat je weet.
Twijfelen hoort bij het woord
A
zeker
B
onzeker
C
waar
D
onwaar

Slide 18 - Quizvraag

Vul het woord in:
Ik ........................... niet dat het feest doorgaat, want mijn moeder is ziek, dus ik denk het niet.
A
bespreek
B
weet
C
verwacht
D
betwijfel

Slide 19 - Quizvraag

Welk antwoord hoort bij het woord:
raden
Kies het beste antwoord!
A
invullen, proberen, zien
B
gokken, proberen, schrijven
C
gokken, zingen, schrijven
D
proberen, kijken, weten

Slide 20 - Quizvraag

Waar lees je de betekenis van het woord:
de invloed
A
Die directeur heeft de zaken op de school goed geregeld.
B
Het water van de zee kwam steeds hoger en hoger.

Slide 21 - Quizvraag

Een kind is samen met zijn moeder in de supermarkt. Het kind pakt allemaal snoep. De moeder zegt tegen haar kind: Laat dat!
Wat bedoelt de moeder?

A
Het kind mag het snoep pakken.
B
Het kind mag het snoep eten.
C
Het kind moet het snoep betalen.
D
Het kind mag het snoep niet pakken.

Slide 22 - Quizvraag

De eerste .......... van die jongen is niet goed. Hij laat slecht gedrag zien.

Slide 23 - Open vraag

Waar wordt het woord:
het risico
goed gebruikt?
A
Als je een fiets hebt met licht, is er een risico.
B
Als je een fiets hebt met alleen een achterlicht, dan is er geen risico.
C
Als je een fiets hebt zonder lichten, is er geen risico.
D
Als je een fiets hebt zonder lichten, is er een risico.

Slide 24 - Quizvraag

In welke zin lees je
een opmerking
A
Wil je koffie of thee?
B
Ik ga morgen op vakantie.
C
Jouw tas is mooi.
D
Ga je mee naar de bioscoop?

Slide 25 - Quizvraag

Mijn vriend heeft onze verkering uitgemaakt, nu heb ik veel .................

Slide 26 - Open vraag

Wat betekent:
beloven
A
Zeggen dat je iets gaat doen en het dan niet doen.
B
Dat je denkt dat iets waar is, wat iemand zegt.
C
Zeggen dat je iets gaat doen en het dan ook doen

Slide 27 - Quizvraag

Welke emotie hoort bij het woord
zielig
A
bang
B
boos
C
blij
D
verdrietig

Slide 28 - Quizvraag

De volgende .... die ik moet zetten om naar het voortgezet onderwijs te gaan, is niveau B1 halen.

Slide 29 - Open vraag

Woordenschat herhalen
We maken 2 teams. We draaien het rad.
Weet jouw team welk woord het is? Dan krijg je het gekleurde fiche.
Welk team heeft als eerste de drie verschillende kleuren fiches verzameld?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Disk
Werken aan bronnen en bouwstenen Disk thema 5.


Wil je een andere kleur of een toets maken? Vraag het je docent!

Slide 32 - Tekstslide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 33 - Tekstslide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.

Slide 34 - Tekstslide

Jij toets luisteren

Slide 35 - Tekstslide

Nieuwsbegrip

Slide 36 - Tekstslide

Blink uit

Slide 37 - Tekstslide