PV, WWG en Onderwerp extra zinnen oefenen

Herhaling
PV - wwg - onderwerp
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
PV - wwg - onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de PV in de volgende zin:
Alcoholvrij bier wordt steeds meer gedronken door het uitgaanspubliek.
A
Alcoholvrij bier
B
wordt
C
gedronken
D
uitgaanspubliek

Slide 2 - Quizvraag

wat is de PV in de volgende zin:

Vandaag beginnen we met wiskunde.

A
beginnen
B
wiskunde
C
met
D
we

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de PV in de volgende zin:
Ik wil morgen wat meer inzet van je zien.
A
Ik
B
morgen
C
meer
D
wil

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Open vraag

Uitleg werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde betekent alle werkwoorden in de zin

Hier hoort de persoonsvorm altijd bij


dus ww gez: pv + alle andere werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.
A
heeft
B
gisteren
C
mijn moeder
D
heeft geholpen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?
A
heb
B
een slaapplaats
C
heb kunnen
D
heb kunnen regelen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Ines heeft gisteren een meisje gered.
A
heeft
B
heeft gered
C
gisteren
D
Ines

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Dit weekend willen Susan en haar zus lekker dansen.
A
Susan
B
willen
C
willen dansen
D
dansen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Eerst moet u de kip aanbraden.
A
eerst
B
moet
C
moet aanbraden
D
aanbraden

Slide 12 - Quizvraag

Onderwerp
Stap 1: Zoek de persoonsvorm
Stap 2: Verdeel de zin in zinsdelen
Stap 3: Zoek het onderwerp

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je het ONDERWERP in een zin?
A
maak de zin vragend
B
wie of wat + PV
C
wie of wat + wwg
D
pv + wwg

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Mijn vader vliegt volgende week naar een conferentie in Atlanta.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ik wil morgen wat meer inzet van je zien.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Alcoholvrij bier wordt steeds meer gedronken door het uitgaanspubliek.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ik heb van Julia gehoord dat je jarig bent.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ines heeft gisteren een meisje gered.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Dit weekend willen Susan en haar zus lekker dansen.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin:
Eerst moet u de kip aanbraden.

Slide 22 - Open vraag

Opdracht
Maak in Teams Deelopdracht 2 en 3. KLaar? Lever in! En..
Ga naar studiemeter.
Kies viastarttaalonline en maak de oefeningen op 1F:
- persoonsvorm
- persoonsvorm onderwerp
- persoonsvorm onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Tekstslide