PV, WWG en Onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• Praktijkonderwijs
• vmbo b
• Leerjaar 1-4

Hoe vind je de persoonsvorm?

2. De persoonsvorm vind je door

1. De zin vragend maken (vraagproef)
2. De zin in een ander tijd zetten (tijdproef)
3. door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
4. de PV is het woord dat vooraan staat

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. waar
2. niet waar
3. soms
4. altijd

Wat is de PV in de volgende zin:
Mijn opa leest de krant.

1. opa
2. mijn
3. leest
4. de krant

wat is de PV in de volgende zin:

Vandaag beginnen we met wiskunde.

1. beginnen
2. wiskunde
3. met
4. we

Wat is de PV in de volgende zin:

We gaan de zinnen nu controleren

1. we
2. controleren
3. de zinnen
4. gaan

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Uitleg werkwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde betekent alle werkwoorden in de zin

Hier hoort de persoonsvorm altijd bij

dus ww gez: pv + alle andere werkwoorden

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.

1. goed
2. fout

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.

1. heeft
2. gisteren
3. mijn moeder
4. heeft geholpen

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?

1. heb
2. een slaapplaats
3. heb kunnen
4. heb kunnen regelen

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Ines heeft gisteren een meisje gered.

1. heeft
2. heeft gered
3. gisteren
4. Ines

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Dit weekend willen Susan en haar zus lekker dansen.

1. Susan
2. willen
3. willen dansen
4. dansen

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
Eerst moet u de kip aanbraden.

1. eerst
2. moet
3. moet aanbraden
4. aanbraden

Onderwerp

Stap 1: Zoek de persoonsvorm

Stap 2: Verdeel de zin in zinsdelen

Stap 3: Zoek het onderwerp

Hoe vind je het ONDERWERP in een zin?

1. maak de zin vragend
2. wie of wat + PV
3. wie of wat + wg
4. pv + wg

Het onderwerp in de zin kan ik vinden door de vraag te stellen
"Wie of wat doet het?"

1. waar
2. niet waar

Wat is het onderwerp van deze zin:
Gisteren heeft mijn moeder mij geholpen met mijn huiswerk.

Wat is het onderwerp van deze zin:
Niels zit elke avond op zijn telefoon.

Wat is het onderwerp van deze zin:
Heb jij nog een slaapplaats kunnen regelen?

Wat is het onderwerp van deze zin:
Niels zit elke avond op zijn telefoon.

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ik heb dat van Julia gehoord.

Wat is het onderwerp van deze zin:
Ines heeft gisteren een meisje gered.

Wat is het onderwerp van deze zin:
Dit weekend willen Susan en haar zus lekker dansen.

Wat is het onderwerp van deze zin:
Eerst moet u de kip aanbraden.

Studiemeter

Ga naar studiemeter en log in.

Kies viastarttaalonline en maak de oefeningen op 1F:

- persoonsvorm

- persoonsvorm onderwerp

- persoonsvorm onderwerp en werkwoordelijk gezegde