Verleden tijd ww-en voltooid

lesdoelen
* Je weet hoe je de tegenwoordige tijd maakt.
* Je weet hoe je de voltooid tegenwoordige tijd maakt . VTT
* Je weet hoe je de onvoltooid verleden tijd maakt.  OVT
* Je begrijpt wat zwakke en sterke werkwoorden zijn

1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

lesdoelen
* Je weet hoe je de tegenwoordige tijd maakt.
* Je weet hoe je de voltooid tegenwoordige tijd maakt . VTT
* Je weet hoe je de onvoltooid verleden tijd maakt.  OVT
* Je begrijpt wat zwakke en sterke werkwoorden zijn

Slide 1 - Tekstslide

Verschillende tijden
Tegenwoordige tijd                -             Ik fiets naar huis.

O Verleden tijd                          -             Ik fietste naar huis.

V Voltooid tijd                            -             Ik ben naar huis gefietst

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd (nu)
(nu, vandaag, altijd) Het werkwoord fietsen.
Ik ________ naar huis
  • fiets
Maurice ________ naar huis
  • fietst 
Wij altijd ________ naar school
  • fietsen 

Slide 3 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd

Ik fiets naar huis


Verleden  tijd

(gisteren, vorige week)
Ik ________  naar huis
  • fietste




Ik ____ naar huis ________ 
ben, gefietst

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je een verleden tijd?

A) Regelmatige werkwoorden
volgen de regel:

+de, + den 
+ te, +ten









wonen, fietsen, werken
Ik woonde
Wij woonden
Hij fietste 
Jullie werkten


Slide 5 - Tekstslide

Hoe maak je een verleden tijd?
1: Beslis bij welke groep
het werkwoord hoort.

Regelmatige werkwoorden =
of
Onregelmatige werkwoorden=






wonen, fietsen, werken, etc.

beginnen, gaan, zien, etc.

Slide 6 - Tekstslide

verleden tijd van werkwoorden






sterke en zwakke werkwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Onregelmatige werkwoorden
(Deze moet je leren en onthouden)

Hoe maak je een verleden tijd?








beginnen, gaan, zien,
jullie begonnen,
hij ging,
wij zochten 

Slide 9 - Tekstslide

Voltooide tijd
verschil: voltooid betekent: het is klaar, ik heb het af

Gisteren heb ik een boterham gegeten
Vorige week heb ik een nieuwe broek gekocht
Gisteren is hij niet naar school geweest
In mei ben ik naar Bangkok geweest 

Slide 10 - Tekstslide

VTT en OVT
Het belangrijkste verschil tussen deze twee is dat een onvoltooid verleden tijd vooral als verhalende beschrijving fungeert, zoals woonde, had en verhuisde in (1), en de voltooid tegenwoordige tijd vooral losse feiten benoemt, zoals heeft gewoond in (2)

Slide 11 - Tekstslide

Maak het verhaal compleet!
Gisteren __________ ik naar de supermarkt. Ik __________ witte peper kopen. In de winkel __________ ik naar witte peper en toen __________ ik Anas lopen, een vriend van mij. Ik __________ een tijdje met hem. Toen ik bij de kassa __________ afrekenen __________ ik niet betalen, want mijn portemonnee __________ niet in mijn zak. Hij __________ nog thuis op tafel!


Werkwoorden: gaan, kunnen, liggen, praten, willen, zoeken, zien, zitten

Slide 12 - Tekstslide

Maak het verhaal compleet,
Gisteren ging ik naar de supermarkt. Ik wilde witte peper kopen. In de winkel zocht ik naar witte peper en toen zag ik Anas lopen, een vriend van mij. Ik praatte een tijdje met hem. Toen ik bij de kassa wilde  afrekenen kon ik niet betalen, want mijn portemonnee zat niet in mijn zak.
Hij lag nog thuis op tafel!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

de voltooide tijd
Hier heb je ook het kofschip nodig om te weten of je een d schrijft of een t

Ik heb in Teneuzen  gewoon...

Ik heb gefiets...
Ik heb gemaak...


Slide 15 - Tekstslide

de voltooide tijd, van 
B) onregelmatige werkwoorden
Ik zie een man
ik heb een man gezien

Wij zoeken een huis
Wij hebben een huis gezocht

Slide 16 - Tekstslide

Een paar regels voor de stam:
hele ww met een lange klinker hebben ook een stam met een lange klinker

maken: lange klinker
maken - en = mak (korte klank)
stam = maak (lange klank)


Slide 17 - Tekstslide

Wat is de stam van 'schudden'?

Slide 18 - Open vraag

Vul in schudden.
Ik ..... zijn hand gisteren
A
schudde
B
schudden
C
schudte
D
schudten

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de stam van 'antwoorden'?

Slide 20 - Open vraag


Hij ..... gisteren pas heel laat.
A
antwoordte
B
antwoordde
C
anwoorde
D
antwoordten

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de stam van voeden?

Slide 22 - Open vraag

voeden = eten geven

Wij ..... gisteren de paarden.
A
voedte
B
voedten
C
voedden
D
voedde

Slide 23 - Quizvraag

vul in bloeden.
De wonden ..... heel erg
A
bloedde
B
bloedt
C
bloedden
D
bloedte

Slide 24 - Quizvraag

splitsbaar werkwoord: uitleggen
Wat is de stam van 'leggen'?

Slide 25 - Open vraag

Wat is de verleden tijd enkelvoud van leggen?

Slide 26 - Open vraag


De docent ..... eind vorige jaar deze grammatica ook uit.
A
leggen
B
legte
C
legde
D
legt

Slide 27 - Quizvraag

Onregelmatige werkwoorden
  • Beginnen-begon- ik ben begonnen
  • Drinken-dronk-Ik heb gedronken
  • Dwingen-dwong-Ik heb gedwongen
  • Klinken-klonk-Ik heb geklonken
  • Schrikken-schrok-Ik ben geschrokken 

Slide 28 - Tekstslide

Ik .......... gisteren van de spin
(schrikken)

Slide 29 - Open vraag

Ik .......(drinken, verleden tijd) mijn cola op.

Slide 30 - Open vraag

De baas......(dwingen verleden tijd) de medewerker om over te werken

Slide 31 - Open vraag



Wij .......... (schrikken) toen we de inbreker zagen.

Slide 32 - Open vraag

wat gaan we doen
https://wordwall.net/myactivities/folder/4175276/werkwoorden 

Slide 33 - Tekstslide