oefentoets SE2

Oefentoets SE2 
PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets SE2 
PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE 

Slide 1 - Tekstslide

Welke begrippen horen bij elkaar?
A
Indirecte democratie en theocratie
B
Directe democratie en Tweede Kamer
C
Indirecte democratie en volksvertegenwoordiging
D
Directe democratie en Staten-Generaal

Slide 2 - Quizvraag

De Trias Politica heeft als doel:
A
Dat de ministers gecontroleerd worden door het parlement
B
Dat de regering de wetgevende macht heeft
C
Te voorkomen dat politieke bestuurders teveel macht naar zich toe trekken
D
Dat het volk meer invloed krijgt op de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht

Slide 3 - Quizvraag

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen:
A
Nederland een koningshuis heeft waarvan de macht beperkt wordt door de grondwet
B
De grondwet in Nederland door het koningshuis is opgesteld
C
Nederland een koning heeft die boven de (grond) wet staat,
D
Nederland een grondwet heeft waarin de absolute macht van de koning omschreven staat

Slide 4 - Quizvraag

Onder een politieke ideologie verstaan we:
A
De lijst met de belangrijkste standpunten van een politieke partij
B
Een visie over de gewenste inrichting van de samenleving
C
Alle ideeën die er in een samenleving bestaan over de menselijke relaties en inrichting van de samenleving
D
De wetten die de sociaaleconomische verhoudingen regelen

Slide 5 - Quizvraag

Linkse partijen
A
vinden dan mensen evenveel belasting moeten betalen
B
willen goede uitkeringen en voorzieningen voor de zwakkeren in de samenleving
C
benadrukken de economische vrijheid van mensen en ondernemingen
D
hechten veel waarde aan het geloof

Slide 6 - Quizvraag

Rechtse partijen
A
zijn voor een actieve overheid
B
willen meer investeren in duurzaamheid
C
vinden dat de overheid zo min mogelijk moet doen
D
willen de inkomensverschillen verkleinen

Slide 7 - Quizvraag

sociaal democratie
Liberalisme 
Christendemocratie 
eerlijk delen van kennis, macht en inkomen
bescherming van zwakkeren in de samenleving
actieve en sturende rol overheid
persoonlijke en economische vrijheid
terughoudende rol overheid
orde en gezag handhaven
vrije markt
zorgzame samenleving
gespreide verantwoordelijkheid
rentmeesterschap

Slide 8 - Sleepvraag

One-issuepartijen
A
hebben geen interesse om mee te doen aan Tweede Kamerverkiezingen
B
richten zich op 1 aspect van de samenleving
C
zijn vooral bezig met het organiseren van referenda
D
hebben geen officieel verkiezingsprogramma maar een actieprogramma

Slide 9 - Quizvraag

Met de integratiefunctie van de politiek wordt bedoeld dat politieke partijen:
A
meer moeten doen om kiezers bij de politiek te betrekken
B
geschikte kandidaten uitzoeken en opleiden voor de politiek
C
verwoorden welke maatschappelijke kwesties in de samenleving spelen
D
wensen en eisen van veel mensen worden gebundeld in een politiek programma

Slide 10 - Quizvraag

Alle politieke partijen:
A
baseren zich op een ideologie
B
vertegenwoordigen de belangen van een kleine groep mensen
C
hebben een visie op de samenleving
D
hebben veel politieke macht

Slide 11 - Quizvraag

De PVV is een:
A
populistische partij
B
progressieve partij
C
niet bestaande partij
D
one-issuepartij

Slide 12 - Quizvraag

De SP is een voorbeeld van een:
A
conservatieve partij
B
ideologische partij
C
rechts populistische partij
D
liberale partij

Slide 13 - Quizvraag

D66 is een voorbeeld van een:
A
rechts-conservatieve partij
B
links-liberale partij
C
ecologische partij
D
nationalistische partij

Slide 14 - Quizvraag

Een links kabinet kan bestaan uit:
A
GroenLinks, SP en PvdA
B
PVV, D66 en GroenLinks
C
PvdA, D66 en CDA
D
PvdA, SP en CDA

Slide 15 - Quizvraag

Het idee dat de overheid maatschappelijke organisaties moet stimuleren om problemen op te lossen, is typerend voor:
A
DENK
B
SP
C
CDA
D
VVD

Slide 16 - Quizvraag

In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
A
hebben kleine politieke partijen meer kans op een Kamerzetel dan bij een districtenstelsel
B
is de afstand tussen kiezer en gekozene kleiner dan bij een districtenstelsel
C
is de kiesdeler niet bepalend voor het aantal zetels
D
stem je op een partij en niet op een persoon

Slide 17 - Quizvraag

Het kabinet:
A
bestaat uit de koning, ministers en staatssecretarissen
B
bestaat uit de ministers en staatssecretarissen
C
is verantwoordelijk voor de benoeming van de voorzitter van de Tweede Kamer
D
is direct gekozen

Slide 18 - Quizvraag

Tot de grondwettelijke taken van de koning hoort:
A
het opstellen en uitwerken van de troonrede
B
het ondertekenen van wetten
C
het bijwonen van de kabinetsvergaderingen
D
het verdedigen van de belangen van het Koninklijk Huis

Slide 19 - Quizvraag

De ministeriele verantwoordelijkheid:
A
beperkt de macht van de koning
B
zorgt ervoor dat de koning de grondwet niet mag overtreden
C
geeft de koning het recht om de troonrede te schrijven
D
zorgt ervoor dat de koning ter verantwoording kan worden geroepen voor zijn daden

Slide 20 - Quizvraag

CONTROLERENDE TAAK TWEEDE KAMER
WETGEVENDE TAAK TWEEDE KAMER
recht van interpellatie
motie van afkeuring
Motie van wantrouwen 
recht van enquête 
recht van amendement
budgetrecht
initiatief recht 
stemrecht 

Slide 21 - Sleepvraag

Het parlement bestaat uit:
A
75 Eerste Kamer en 150 Tweede Kamerleden
B
De ministers en 150 Tweede Kamerleden
C
De ministers en de 225 Eerste en Tweede Kamer leden
D
150 door het volk gekozen Kamerleden

Slide 22 - Quizvraag

Wetgevende bevoegdheden van de Tweede Kamer zijn:

A
stemrecht, recht van interpellatie en budgetrecht
B
stemrecht, budgetrecht en recht van amendement
C
recht van interpellatie, stemrecht en recht van amendement
D
stemrecht, budgetrecht, recht van amendement en recht van interpellatie

Slide 23 - Quizvraag

Welke rechten horen bij de controlerende taak van de Tweede Kamer?
A
Het recht van motie en het recht van interpellatie
B
het recht van amendement en het recht van motie
C
het budgetrecht en het recht van interpellatie
D
het recht van amendement en het recht van interpellatie

Slide 24 - Quizvraag

Een Tweede Kamerlid zegt in een toespraak: "Nederland is toe aan minder overheid, minder markt en meer samenleving".
Vanuit welke politieke stroming spreekt dit Tweede Kamerlid?
A
Liberalisme
B
Sociaaldemocratie
C
Christendemocratie
D
Fascisme

Slide 25 - Quizvraag

het systeemmodel:
A
laat zien welke politieke actoren een rol spelen in de politieke besluitvorming
B
laat zien dat ministers en Kamerleden minder bevoegdheden hebben dan vaak gedacht
C
gaat voorbij aan de verschillen in standpunten tussen politieke partijen
D
gaat uit van een harmonieuze samenleving waarin mensen dezelfde belangen hebben

Slide 26 - Quizvraag

welke rechten heeft de Tweede Kamer wel en de Eerste Kamer niet?
A
recht van amendement en recht van initiatief
B
recht van initiatief en budgetrecht
C
stemrecht en recht van amendement
D
recht van interpellatie en recht van indienen van een motie

Slide 27 - Quizvraag

wie spelen een belangrijke rol bij de omzettingsfase in het systeemmodel?
A
politici en burgers
B
regering en massamedia
C
regering en parlement
D
politieke partijen en pressiegroepen

Slide 28 - Quizvraag

Wie spelen een rol bij de invoerfase van het systeemmodel?
A
ambtenaren en ministers
B
ministers en media
C
media, pressiegroepen en andere actoren
D
media en ambtenaren

Slide 29 - Quizvraag

Binnen de Europese Unie wordt intensief samengewerkt op economisch terrein. Het doel hiervan is:
A
nationale staten beschermen tegen buitenlandse inmenging
B
de handel tussen de EU landen te bevorderen
C
terugdringen van het kapitalisme
D
door gemeenschappelijk beleid de werkloosheid terugdringen

Slide 30 - Quizvraag

Wie heeft of hebben de wetgevende macht in de Europese Unie?
A
De Raad van Ministers en de Europese Commissie
B
De Europese Commissie
C
Het Europese Hof van Justitie en Europees Parlement
D
De Raad van Ministers en het Europees Parlement.

Slide 31 - Quizvraag

Wie heeft of hebben de uitvoerende macht in de Europese Unie?
A
De Raad van Ministers
B
De Europese Commissie
C
Het Europese Hof van Justitie
D
De Raad van Ministers en het Europees Parlement

Slide 32 - Quizvraag

Hoe moeilijk vond je deze proeftoets?
0 te gemakkelijk en 100 te moeilijk
-1100

Slide 33 - Poll