2.1 Herhaling

2.1 Herhaling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.1 Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Regels en grenzen
  1. RESPECT
  2. Op je plek zitten en spullen op tafel
  3. Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
  4. Huiswerk maken en nakijken
  5. Geen snoep, muziek, capuchon
  6. Schone werkplek
Luister je niet dan MOET je 1 uur terugkomen!

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. quiz bespreken hoofdstuk 2
  2. Huiswerk volgende les
  3. Terugblik vorige les
  4. Leerdoelen
  5. Uitleg 2.1
  6. Maken opdrachten 2.1
  7. Vooruitblik

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Geen huiswerk 
Je bent bij met heel hoofdstuk 2!

Niet af is nablijven!

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk afgelopen les
Pincode H2 - t/m blz 71




Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
  • Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

Slide 7 - Tekstslide

LessonUp
  • Chromebook open en dicht
  • Inloggen 
  • Lezen van de vragen
  • Vragen beantwoorden
  • Klein prijsje voor de winnaar van de quiz

Slide 8 - Tekstslide

Een maand bestaat uit 4 weken
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Hoe bereken je hoeveel weken in een maand zitten?

Slide 10 - Open vraag

Een kwartaal is 4 maanden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag


Er zitten 13 maanden in een jaar
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Begroting
Het geld dat je ontvangt is je inkomen. Het bedrag dat je uit kunt geven is je budget

Heb je genoeg inkomsten om al je uitgaven te kunnen betalen? 
Dat kun je van tevoren zien als je een begroting maakt.
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en je verwachte uitgaven voor de komende periode.



Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Bedragen omrekenen
 1 jaar = 4 kwartalen = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen
Als je bedragen in een begroting wil gebruiken en met elkaar wilt vergelijken moet je ze omrekenen naar dezelfde periode. 

LET OP: EEN MAAND IS NIET 4 WEKEN
REKEN EERST HET JAARBEDRAG UIT ALS JE GAAT OMREKENEN

Slide 15 - Tekstslide

Van week naar maand
1 WEEK X 4 = NIET 1 MAAND  
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG

Hoe reken je € 120 per week om naar een maandbedrag?
€ 120 per week x 4 weken = € 480 FOUT!!! 
weekbedrag x 52 : 12 = GOED maandbedrag
€ 120 per week x 52 weken :12 maanden =  € 520 per maand




Slide 16 - Tekstslide

Van week naar maand
weekbedrag x 52 weken = jaarbedrag
jaarbedrag : 12 maanden = maandbedrag

Hoe reken je € 120 per week om naar een maandbedrag?
€ 120 per week x 52 weken = € 6.240 per jaar
€ 6.240 per jaar : 12 maanden =  € 520 per maand




Slide 17 - Tekstslide

Van maand naar week
1 MAAND :  4 = NIET 1 WEEK 
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG

Hoe reken je € 520 per maand om naar een weekbedrag?
€ 520 per maand : 4 weken = € 130 FOUT!!! 
maandbedrag x 12 : 52 = GOED maandbedrag
€ 520 per maand x 12 maanden : 52 weken =  € 120 per week




Slide 18 - Tekstslide

Van maand naar week
maandbedrag x 12 maanden = jaarbedrag
jaarbedrag : 52 weken = weekbedrag

Hoe reken je € 520 per maand om naar een weekbedrag?
€ 520 per maand x 12 maanden = € 6.240 per jaar
€ 6.240 per jaar : 52 weken =  € 120 per week




Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Opdrachten 2.1 
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Zijn er vragen over de gemaakte opdrachten van 2.1? 


Steek je vinger op als je een vraag hebt!
 

Slide 21 - Tekstslide

Geef voorbeelden van wat er op een begroting komt van een gezin?

Slide 22 - Open vraag

Je ontvangt € 7,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€ 7,50 x 4 = € 30
B
€ 7,50 x 12 : 52 = € 1,73
C
€ 7,50 x 52 : 12 = € 32,50
D
€ 7,50 x 12 = € 90

Slide 23 - Quizvraag

Je geeft € 65 per maand uit. Hoeveel is dat per week?
A
€ 65 : 4 = € 16,25
B
€ 65 x 12 : 52 = € 15
C
€ 65 x 52 : 12 = € 281,67
D
€ 65 : 100 x 52 = € 33,80

Slide 24 - Quizvraag

Wat is voordeliger: € 3 per week of € 13 per maand
A
Even voordelig
B
€ 13 per maand
C
€ 3 per week

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel is € 3 per week omgerekend naar maand?
A
€ 11
B
€ 10
C
€ 12
D
€ 13

Slide 26 - Quizvraag

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
  • Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

Slide 27 - Tekstslide

Vooruitblik
De volgende les gaat over: 2.2 Met geld kun je meer

Huiswerk: geen!

Bedankt voor je aandacht!


Slide 28 - Tekstslide

Deze les was...

Slide 29 - Tekstslide