2.1 Herhaling

2.1 Herhaling
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.1 Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Regels en grenzen
  1. RESPECT
  2. Op je plek zitten en spullen op tafel
  3. Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
  4. Huiswerk maken en nakijken
  5. Geen snoep, muziek, capuchon
  6. Schone werkplek
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 2 - Tekstslide

Programma
  1. Huiswerk volgende les
  2. Terugblik vorige les
  3. Leerdoelen
  4. Uitleg 2.1
  5. Maken opdrachten 2.1
  6. Vooruitblik

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk volgende les
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Lezen bladzijde 47 t/m 49
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Maken vraag 9 t/m 17 van paragraaf 2.1

De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk afgelopen les
Pak je boek voor je en ga naar bladzijde 44 
Kijk opdracht 1 t/m 8 van paragraaf 2.1 na met het antwoordenboek
Krul bij juiste antwoorden, verbeter je foute antwoorden

Tijdens het nakijken controle van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
  • Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

Slide 6 - Tekstslide

LessonUp
  • Chromebook open en dicht
  • Inloggen 
  • Lezen van de vragen
  • Vragen beantwoorden
  • Klein prijsje voor de winnaar van de quiz

Slide 7 - Tekstslide

Een maand bestaat uit 4 weken
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

maand : 12 x 52 = week
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

week x 52 : 12 = maand
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Begroting
Het geld dat je ontvangt is je inkomen. Het bedrag dat je uit kunt geven is je budget

Heb je genoeg inkomsten om al je uitgaven te kunnen betalen? 
Dat kun je van tevoren zien als je een begroting maakt.
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en je verwachte uitgaven voor de komende periode.



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Bedragen omrekenen
 1 jaar = 4 kwartalen = 12 maanden = 52 weken = 365 dagen
Als je bedragen in een begroting wil gebruiken en met elkaar wilt vergelijken moet je ze omrekenen naar dezelfde periode. 

LET OP: EEN MAAND IS NIET 4 WEKEN
REKEN EERST HET JAARBEDRAG UIT ALS JE GAAT OMREKENEN

Slide 13 - Tekstslide

Van week naar maand
1 WEEK X 4 = NIET 1 MAAND  
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG

Hoe reken je € 120 per week om naar een maandbedrag?
€ 120 per week x 4 weken = € 480 FOUT!!! 
weekbedrag x 52 : 12 = GOED maandbedrag
€ 120 per week x 52 weken :12 maanden =  € 520 per maand




Slide 14 - Tekstslide

Van week naar maand
weekbedrag x 52 weken = jaarbedrag
jaarbedrag : 12 maanden = maandbedrag

Hoe reken je € 120 per week om naar een maandbedrag?
€ 120 per week x 52 weken = € 6.240 per jaar
€ 6.240 per jaar : 12 maanden =  € 520 per maand




Slide 15 - Tekstslide

Van maand naar week
1 MAAND :  4 = NIET 1 WEEK 
EERST OMREKENEN NAAR HET JAARBEDRAG

Hoe reken je € 520 per maand om naar een weekbedrag?
€ 520 per maand : 4 weken = € 130 FOUT!!! 
maandbedrag x 12 : 52 = GOED weekbedrag
€ 520 per maand x 12 maanden : 52 weken =  € 120 per week




Slide 16 - Tekstslide

Van maand naar week
maandbedrag x 12 maanden = jaarbedrag
jaarbedrag : 52 weken = weekbedrag

Hoe reken je € 520 per maand om naar een weekbedrag?
€ 520 per maand x 12 maanden = € 6.240 per jaar
€ 6.240 per jaar : 52 weken =  € 120 per week




Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten 2.1 maken
Ga naar bladzijde 44 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 9 t/m 17 op bladzijde 47 t/m 49

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Je ontvangt € 7,50 per week. Hoeveel is dat per maand?
A
€ 7,50 x 4 = € 30
B
€ 7,50 x 12 : 52 = € 1,73
C
€ 7,50 x 52 : 12 = € 32,50
D
€ 7,50 x 12 = € 90

Slide 20 - Quizvraag

Je geeft € 65 per maand uit. Hoeveel is dat per week?
A
€ 65 : 4 = € 16,25
B
€ 65 x 12 : 52 = € 15
C
€ 65 x 52 : 12 = € 281,67
D
€ 65 : 100 x 52 = € 33,80

Slide 21 - Quizvraag

Wat is voordeliger: € 3 per week of € 13 per maand
A
Even voordelig
B
€ 13 per maand
C
€ 3 per week

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel is € 3 per week omgerekend naar maand?
A
€ 11
B
€ 10
C
€ 12
D
€ 13

Slide 23 - Quizvraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 24 - Open vraag

Terugblik
Wat heb je geleerd?
  • Je leert hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt
  • Je leert hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd

Slide 25 - Tekstslide

Vooruitblik
De volgende les gaat over: 2.2 Met geld kun je meer

Huiswerk: opdracht 9 t/m 17 van paragraaf 2.1

Bedankt voor je aandacht!


Slide 26 - Tekstslide

Deze les was...

Slide 27 - Tekstslide