English lesson 1

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

When do you use the present simple?
A
For habits, routines, facts, timetables
B
When something is happening NOW

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
which sentence is in the present simple?
A
Lucy goes to London.
B
Lucy go to London.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
which sentence is in the present simple?
A
I walks to school.
B
He walks to school.
C

Slide 10 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
which sentence is in the present simple?
A
They dances everyday.
B
They dance everyday.

Slide 11 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Choose an example of the present simple
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
which sentence is in the present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which rule do we use to make the present simple?
A
Grammar rule
B
Present rule
C
POOp rule
D
SHIt rule

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What does SHIt rule stand for?
A
She, He, It
B
Should hit internet
C
Show how it works
D
She, He, It, They

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

With the SHIt rule: for she, he, and it, the verb gets an...
A
es
B
-ing
C
s
D
-ed

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies