Aantal vragen
36 opgaven
Te behalen punten
40
Toetstijd
50 minuten (+ 10 minuten EF)
Toegestane hulpmiddelen
- niet-grafische rekenmachine
Vakspecifieke instructie
Deze toets bestaat uit de volgende onderdelen:
A Basisstof: opdracht 1 t/m 15
B Basisstof: opdracht 16 t/m 27
C Basisstof: opdracht 28 t/m 34
D Leren Onderzoeken: opdracht 35 + 36
Maak al deze onderdelen!
Gebruik bij je uitleg hele zinnen, dus geen losse woorden als antwoord wanneer er om uitleg wordt gevraagd.
Alle vragen zijn 1 punt waard tenzij er bij de vraag iets anders aangegeven staat.
Succes!
Toets A
Als er geen punten bij een vraag staan, is die vraag 1 punt waard.
A BASISSTOF
Kruis op je antwoordblad aan of de volgende beweringen juist of onjuist zijn.
1 De zintuigen in je benen zijn via zenuwen met de hersenen verbonden.
2 De prikkel voor tastzintuigen is druk.
3 De hoornlaag beschermt het lichaam tegen uitdroging.
4 Bloedvaten komen in de kiemlaag van de huid voor.
5 Een mens heeft meer typen reukzintuigcellen dan typen smaakzintuigcellen.
6 De oogspieren zitten vast aan het harde oogvlies.
Een jonge zebra kan na zijn geboorte vrijwel direct op zijn benen staan en lopen.
7 Dit is aangeleerd gedrag.
8 De hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen zijn delen van het centrale zenuwstelsel.
9 Een plant sluit 's avonds haar bloemen.
Dat is gedrag.
10 Bij een observatie benoem je het feitelijke gedrag dat je waarneemt.
11 De buis van Eustachius gaat open als je slikt.
12 De traanbuizen voeren het traanvocht af van je ogen naar je wangen.
13 In je hart zitten pijnpunten.
Hannah ziet een frietkraam staan. Ze heeft zin in een zak friet.
14 Dit is een voorbeeld van een inwendige prikkel.
15 Dat een stukje chocolade bitter is, merk je niet als je verkouden bent.
B BASISSTOF
Beantwoord de volgende meerkeuzevragen.
In afbeelding 1 is een deel van het zenuwstelsel schematisch getekend.
Afb. 1
2p
16 Welk nummer geeft een deel (of welke nummers geven delen) van het centrale zenuwstelsel aan? Je kunt meerdere antwoorden noteren!
A 1
B 2
C 3
D 4
Als je minder eet dan nodig is, wordt er reservevoedsel (vet) gebruikt.
17 Waar zit dat vet in je lichaam?
A In de hoornlaag.
B In de kiemlaag.
C In de lederhuid.
D In het onderhuids bindweefsel.
Henk neemt een tatoeage.
18 In welke laag van de huid moet die worden gezet om te blijven zitten?
A In de hoornlaag.
B In de kiemlaag.
C In de lederhuid.
In een oor kunnen geluidstrillingen door onder andere de gehoorbeentjes, de gehoorgang en het trommelvlies gaan.
19 Wat is de juiste volgorde van deze delen, van buiten het oor naar binnen?
A Gehoorbeentjes – gehoorgang – trommelvlies
B Gehoorbeentjes – trommelvlies – gehoorgang
C Gehoorgang – gehoorbeentjes – trommelvlies
D Gehoorgang – trommelvlies – gehoorbeentjes
E Trommelvlies – gehoorbeentjes – gehoorgang
F Trommelvlies – gehoorgang – gehoorbeentjes
20 Welk deel van het oog zorgt ervoor dat er impulsen naar de hersenen worden gestuurd, zodat je kunt zien?
A Het hoornvlies.
B Het netvlies.
C Het regenboogvlies.
D Het vaatvlies.
21 In afbeelding 2 is een doorsnede van een deel van het hoofd schematisch getekend.
Afb. 2
Bevinden zich in orgaan P koudezintuigen?
En pijnpunten?
A Zowel koudezintuigen als pijnpunten.
B Alleen koudezintuigen.
C Alleen pijnpunten.
D Geen koudezintuigen en geen pijnpunten.
In afbeelding 3 zie je Paul van Loon met zijn onafscheidelijke zonnebril.
Afb. 3
22 Hoe zien zijn pupillen eruit?
A Groter dan zonder die bril
B Even groot als zonder die bril.
C Kleiner dan zonder die bril.
De tekst hieronder moet je gebruiken voor de vragen 23 tot en met 27.
Jane en Cilly gaan samen naar het circus. Daar zijn veel spectaculaire acts. Vooral de trapeze en de tijgers vallen bij de meiden in de smaak.
Bij de trapeze gaan drie artiesten hoog in de lucht allerlei moeilijke acrobatische toeren uitvoeren (zie afbeelding 4). En de tijgers zijn vooral eng. Zij grommen en moeten van hun trainer door een brandende hoepel springen (zie afbeelding 5).
Afb. 4
Afb. 5
23 Welke zintuigen zijn erg belangrijk bij de artiesten op de trapeze?
A Gehoorzintuigen.
B Gezichtszintuigen.
C Reukzintuigen.
D Tastzintuigen.
Het werk aan de trapeze kost veel energie. Dat betekent dat er tijdens de act veel suiker wordt verbrand.
24 Welk hormoon komt dan vrij om de suikervoorraad van het bloed weer op peil te brengen?
A Glucagon uit de bijnieren.
B Insuline uit de bijnieren.
C Glucagon uit de eilandjes van Langerhans.
D Insuline uit de eilandjes van Langerhans.
De tijgers willen niet door de brandende hoepel. Maar de trainer weet daar wel iets op. Hij laat ze een tijdje hongeren en beloont het springen door de hoepel met een stuk vlees.
25 Welke factor is toegenomen door de honger?
A De impuls.
B De motivatie.
C De prikkel.
Soms raakt een tijger per ongeluk de brandende hoepel. Hij schrikt daar erg van.
26 Hoe neemt de tijger dit waar?
A Drukzintuigen.
B Pijnpunten.
C Tastzintuigen.
D Warmtezintuigen.
Cilly en Jane doen allebei een uitspraak over de tijger.
Cilly zegt dat de tijger door de brandende hoepel springt.
Jane zegt dat de tijger het vlees wil eten.
27 Welke uitspraak is een observatie van het gedrag?
A De uitspraak van Cilly.
B De uitspraak van Jane.
C Allebei de uitspraken.
D Geen van beide uitspraken.
C BASISSTOF
Beantwoord de volgende vragen.
Om elke uitloper van een zenuwcel zit een isolerend laagje.
28 Wat zou er gebeuren als dat laagje er niet was?
29 Een roofvogel heeft een extra grote gele vlek.
Wat is het voordeel daarvan?
In afbeelding 6 is de ligging van enkele hormoonklieren schematisch getekend.
Afb. 6
30 Hoe heet hormoonklier 3?
Vier leerlingen doen een uitspraak over afbeelding 7.
Afb. 7
Anja zegt dat in die afbeelding een deel van de tong is getekend.
Boris zegt dat in die afbeelding een deel van de huid is getekend.
Caspar zegt dat P in die afbeelding een smaakknopje aangeeft.
Diane zegt dat P in die afbeelding een tastknopje aangeeft.
2p
31 Welke twee leerlingen hebben gelijk?
John is bij een duik in het zwembad heel ongelukkig terechtgekomen. Daardoor is er een breuk in zijn ruggenmerg ontstaan, zodat dit geheel doormidden is.
32 Wat is het gevolg voor het deel van zijn lichaam beneden de breuk?
33 Door welk hormoon wordt glucose in de lever omgezet in glycogeen?
Rens is op een verjaardagsfeest. Er wordt veel gedanst. Rens ziet een vriendin en gaat met haar dansen.
Ze reageren goed op elkaar. De reactie van de een zorgt voor een bijpassende reactie van de ander.
Zo ontstaat een mooie gedrags...(1)...van de beide partners.
34 Welk woord moet bij (1) worden ingevuld?
D LEREN ONDERZOEKEN 1
35 Jeltje woont op een boerderij. De koeien staan vaak in de wei. Soms staan alle
koeien met hun kop dezelfde kant op. Jeltje denkt dat dit te maken heeft met de
wind.
1p a Wat is de onderzoeksvraag van Jeltje?
A Gaan koeien met hun kop uit de wind staan?
B Waarom staan koeien als het waait?
C Zijn koeien groepsdieren?
1p b Welke hypothese past bij de onderzoeksvraag van Jeltje?
A Ik denk dat koeien naar elkaar kijken en elkaar dan nadoen.
B Ik denk dat koeien vermijden met hun kop in de wind te staan.
C Ik denk dat koeien vermijden met hun kop in de zon te staan.
36 Micha heeft weleens gehoord dat er op een toetsenbord erg veel bacteriën zitten.
Hij wil graag weten of een toetsenbord echt zo vies is. Van een deurkruk in het
toilet op school denkt hij ook dat er veel bacteriën op zitten.
1p a Wat is een goede onderzoeksvraag voor Micha?
A Hoeveel bacteriën zitten er op een toetsenbord en hoeveel op de deurkruk van een toilet?
B Wat bevat meer bacteriën: een toetsenbord of de deurkruk van een toilet?
C Wat is viezer: een toetsenbord of de deurkruk van een toilet?
1p b Welke hypothese past bij de onderzoeksvraag van Micha?
A Ik denk dat een deurkruk van een toilet een stuk viezer is dan de toetsen op een toetsenbord.
B Ik denk dat er op een deurkruk van een toilet meer bacteriën zitten dan op een toetsenbord.
C Ik denk dat er 5 miljard bacteriën op de deurkruk van een toilet zitten en 2,5 miljard op een toetsenbord.