afmaken 4.3 + UL 4.5 (2mavo)

open je boek op blz. 24
  • Zorg dat je nu kijkt of je snapt waar je wat moest zetten!

  • Een cyclus begint op dag 1 en duurt gemiddeld 28 dagen, dus op dag 29 start een nieuwe cyclus (dan ook weer op dag 57). Zijn rood ingekleurd.

  • Deze cyclus begint dan met gemiddeld 4 dagen menstrueren/ongesteld zijn. Zijn dus ook rood ingekleurd.

  • De ovulatie/eisprong is op dag 14 van de cyclus;  een * op dag 14  - 42 - 70

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

open je boek op blz. 24
  • Zorg dat je nu kijkt of je snapt waar je wat moest zetten!

  • Een cyclus begint op dag 1 en duurt gemiddeld 28 dagen, dus op dag 29 start een nieuwe cyclus (dan ook weer op dag 57). Zijn rood ingekleurd.

  • Deze cyclus begint dan met gemiddeld 4 dagen menstrueren/ongesteld zijn. Zijn dus ook rood ingekleurd.

  • De ovulatie/eisprong is op dag 14 van de cyclus;  een * op dag 14  - 42 - 70

Slide 1 - Tekstslide

open je boek op blz. 24

Slide 2 - Tekstslide

Boek voor nu dicht op tafel!


Klein stukje herhaling basisstof 4.3

Slide 3 - Tekstslide

Weet jij de functie erbij???
Wat is de weg die zaadcellen afleggen voordat ze buiten het lichaam komen?

Slide 4 - Tekstslide

Eicellen en Zaadcellen

Slide 5 - Tekstslide

Zaadcellen en eicellen
Zaadcel:
  • bewegen met zweepstaart
  • geen voedingsstoffen
Eicel:
  • kan niet zelf bewegen
  • heeft voedingsstoffen 

Slide 6 - Tekstslide

Open je boek op blz. 28
Maak ONLINE van thema 4
 van basisstof 4.3
opdracht 6 + 7 + 8

timer
10:00

Slide 7 - Tekstslide

Boek en chromebooek 
dicht op tafel!

Slide 8 - Tekstslide

4.5 Veilig vrijen

Slide 9 - Tekstslide

4.5 Veilig vrijen - leerdoelen

1 = Ik kan enkele methoden voor geboorteregeling noemen en hun werking uitleggen.

2 = Ik kan enkele SOA´s noemen en uitleggen hoe je ze kunt voorkomen. 

Slide 10 - Tekstslide

Veilig vrijen
Jezelf beschermen tegen ziekten (SOA's) en ongewenste zwangerschap.

Slide 11 - Tekstslide

Om veilig te vrijen gebruik je voorbehoedsmiddelen (behoeden je voor een zwangerschap). 

De bekendste zijn de pil en het condoom.

Slide 12 - Tekstslide

Makkelijk, goedkoop en betrouwbaar
Kijk naar de datum!!
Kijk naar het CE keurmerk
maar 1 keer gebruiken
Funcondooms zijn niet altijd veilig
Het condoom is gemaakt van rubber en dat kan verstaffen. Net als een oude sok, het elastiek gaat kapot. Er kan dan gemakkelijk een scheurtje ontstaan.
Het condoom
bij drogisterij te koop

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Beschermt tegen zwangerschap (99%)
Hormonen  zorgen voor GEEN eisprong
+ maken slijm baarmoederhals dikker, als een barrière
+ de baarmoederwand wordt ongeschikt voor innesteling 
Er is geen eicel, dus er kan niets bevrucht worden. Zaadcellen kunnen dus gewoon in de vagina, zonder dat de vrouw zwanger wordt. 
De pil

Slide 15 - Tekstslide

Meestal 21 pillen (3 weken). Er staan dagen bij, om het goed bij te houden.

In de stopweek  vindt een lichte menstruatie plaats.

Je moet geen pil vergeten, dan is hij minder betrouwbaar. 

Geef je over of heb je diarree binnen 3 uur na het innemen? Dan werkt de pil niet

Je kan de pil aanvragen bij de huisarts, dus niet te koop bij de drogisterij.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

WAT JE NIET MOET DOEN!!!!

Voor het klaarkomen de penis uit de vagina halen, zodat de man buiten 
het lichaam van de vrouw klaarkomt. 

Tijdens de seks komt er altijd al wat vocht uit de 
penis, voorvocht heet dit. Daarin kunnen ook al 
zaadcellen zitten die dus de vrouw alsnog kunnen
bevruchten.
Voor het zingen de kerk uit / Coïtus interruptus

Slide 18 - Tekstslide

WAT JE NIET MOET DOEN!!!!

Sommige mensen rekenen uit wanneer 
ongeveer de eisprong moet zijn. In deze
vruchtbare periode van 5 dagen hebben zij
geen seks. 

Je weet nooit precies wanneer de 
eisprong is, dat is per vrouw verschillend. 
Dit is dus niet zo betrouwbaar!

Periodieke onthouding

Slide 19 - Tekstslide







Aantal vragen


36 opgaven
Te behalen punten


40
Toetstijd


50 minuten (+ 10 minuten EF)
Toegestane hulpmiddelen


- niet-grafische rekenmachine









Vakspecifieke instructie




Deze toets bestaat uit de volgende onderdelen:

A Basisstof: opdracht 1 t/m 15
B Basisstof: opdracht 16 t/m 27
C Basisstof: opdracht 28 t/m 34
D Leren Onderzoeken: opdracht 35 + 36

Maak al deze onderdelen!


Gebruik bij je uitleg hele zinnen, dus geen losse woorden als antwoord wanneer er om uitleg wordt gevraagd.

Alle vragen zijn 1 punt waard tenzij er bij de vraag iets anders aangegeven staat.










Succes!

Toets A
Als er geen punten bij een vraag staan, is die vraag 1 punt waard.

A BASISSTOF

Kruis op je antwoordblad aan of de volgende beweringen juist of onjuist zijn.

1 De zintuigen in je benen zijn via zenuwen met de hersenen verbonden.

2 De prikkel voor tastzintuigen is druk.

3 De hoornlaag beschermt het lichaam tegen uitdroging.

4 Bloedvaten komen in de kiemlaag van de huid voor.

5 Een mens heeft meer typen reukzintuigcellen dan typen smaakzintuigcellen.

6 De oogspieren zitten vast aan het harde oogvlies.

 Een jonge zebra kan na zijn geboorte vrijwel direct op zijn benen staan en lopen.
7 Dit is aangeleerd gedrag.

8 De hersenen, het ruggenmerg en de zenuwen zijn delen van het centrale zenuwstelsel.

9 Een plant sluit 's avonds haar bloemen.
Dat is gedrag.

10 Bij een observatie benoem je het feitelijke gedrag dat je waarneemt.

11 De buis van Eustachius gaat open als je slikt.

12 De traanbuizen voeren het traanvocht af van je ogen naar je wangen.

13 In je hart zitten pijnpunten.

 Hannah ziet een frietkraam staan. Ze heeft zin in een zak friet.
14 Dit is een voorbeeld van een inwendige prikkel.

15 Dat een stukje chocolade bitter is, merk je niet als je verkouden bent.

B BASISSTOF

Beantwoord de volgende meerkeuzevragen. 

 In afbeelding 1 is een deel van het zenuwstelsel schematisch getekend.


Afb. 1

2p
16 Welk nummer geeft een deel (of welke nummers geven delen) van het centrale zenuwstelsel aan? Je kunt meerdere antwoorden noteren!
A 1
B 2
C 3
D 4

 Als je minder eet dan nodig is, wordt er reservevoedsel (vet) gebruikt.
17 Waar zit dat vet in je lichaam?
A In de hoornlaag.
B In de kiemlaag.
C In de lederhuid.
D In het onderhuids bindweefsel.

Henk neemt een tatoeage.
18 In welke laag van de huid moet die worden gezet om te blijven zitten?
A In de hoornlaag.
B In de kiemlaag.
C In de lederhuid.
 In een oor kunnen geluidstrillingen door onder andere de gehoorbeentjes, de gehoorgang en het trommelvlies gaan.
19 Wat is de juiste volgorde van deze delen, van buiten het oor naar binnen?
A Gehoorbeentjes – gehoorgang – trommelvlies
B Gehoorbeentjes – trommelvlies – gehoorgang
C Gehoorgang – gehoorbeentjes – trommelvlies
D Gehoorgang – trommelvlies – gehoorbeentjes
E Trommelvlies – gehoorbeentjes – gehoorgang
F Trommelvlies – gehoorgang – gehoorbeentjes

20 Welk deel van het oog zorgt ervoor dat er impulsen naar de hersenen worden gestuurd, zodat je kunt zien?
A Het hoornvlies.
B Het netvlies.
C Het regenboogvlies.
D Het vaatvlies.

21 In afbeelding 2 is een doorsnede van een deel van het hoofd schematisch getekend.


Afb. 2

Bevinden zich in orgaan P koudezintuigen? 
En pijnpunten? 
A Zowel koudezintuigen als pijnpunten.
B Alleen koudezintuigen.
C Alleen pijnpunten.
D Geen koudezintuigen en geen pijnpunten.

 In afbeelding 3 zie je Paul van Loon met zijn onafscheidelijke zonnebril.


Afb. 3

22 Hoe zien zijn pupillen eruit?
A Groter dan zonder die bril
B Even groot als zonder die bril.
C Kleiner dan zonder die bril.
De tekst hieronder moet je gebruiken voor de vragen 23 tot en met 27. 
Jane en Cilly gaan samen naar het circus. Daar zijn veel spectaculaire acts. Vooral de trapeze en de tijgers vallen bij de meiden in de smaak.
Bij de trapeze gaan drie artiesten hoog in de lucht allerlei moeilijke acrobatische toeren uitvoeren (zie afbeelding 4). En de tijgers zijn vooral eng. Zij grommen en moeten van hun trainer door een brandende hoepel springen (zie afbeelding 5).


Afb. 4

Afb. 5

23 Welke zintuigen zijn erg belangrijk bij de artiesten op de trapeze?
A Gehoorzintuigen.
B Gezichtszintuigen.
C Reukzintuigen.
D Tastzintuigen.

Het werk aan de trapeze kost veel energie. Dat betekent dat er tijdens de act veel suiker wordt verbrand.
24 Welk hormoon komt dan vrij om de suikervoorraad van het bloed weer op peil te brengen?
A Glucagon uit de bijnieren.
B Insuline uit de bijnieren.
C Glucagon uit de eilandjes van Langerhans.
D Insuline uit de eilandjes van Langerhans.

 De tijgers willen niet door de brandende hoepel. Maar de trainer weet daar wel iets op. Hij laat ze een tijdje hongeren en beloont het springen door de hoepel met een stuk vlees.
25 Welke factor is toegenomen door de honger?
A De impuls.
B De motivatie.
C De prikkel.

 Soms raakt een tijger per ongeluk de brandende hoepel. Hij schrikt daar erg van.
26 Hoe neemt de tijger dit waar?
A Drukzintuigen.
B Pijnpunten.
C Tastzintuigen.
D Warmtezintuigen.

Cilly en Jane doen allebei een uitspraak over de tijger. 
Cilly zegt dat de tijger door de brandende hoepel springt. 
Jane zegt dat de tijger het vlees wil eten.
27 Welke uitspraak is een observatie van het gedrag?
A De uitspraak van Cilly.
B De uitspraak van Jane.
C Allebei de uitspraken.
D Geen van beide uitspraken.



 C BASISSTOF

Beantwoord de volgende vragen.

 Om elke uitloper van een zenuwcel zit een isolerend laagje.
28 Wat zou er gebeuren als dat laagje er niet was?

29 Een roofvogel heeft een extra grote gele vlek.
Wat is het voordeel daarvan?

 In afbeelding 6 is de ligging van enkele hormoonklieren schematisch getekend.


Afb. 6

30 Hoe heet hormoonklier 3?

 Vier leerlingen doen een uitspraak over afbeelding 7.


Afb. 7

Anja zegt dat in die afbeelding een deel van de tong is getekend.
Boris zegt dat in die afbeelding een deel van de huid is getekend.
Caspar zegt dat P in die afbeelding een smaakknopje aangeeft.
Diane zegt dat P in die afbeelding een tastknopje aangeeft.
2p
31 Welke twee leerlingen hebben gelijk?

 John is bij een duik in het zwembad heel ongelukkig terechtgekomen. Daardoor is er een breuk in zijn ruggenmerg ontstaan, zodat dit geheel doormidden is.
32 Wat is het gevolg voor het deel van zijn lichaam beneden de breuk?
33 Door welk hormoon wordt glucose in de lever omgezet in glycogeen?

 Rens is op een verjaardagsfeest. Er wordt veel gedanst. Rens ziet een vriendin en gaat met haar dansen.
 Ze reageren goed op elkaar. De reactie van de een zorgt voor een bijpassende reactie van de ander.
Zo ontstaat een mooie gedrags...(1)...van de beide partners.
34 Welk woord moet bij (1) worden ingevuld?


D LEREN ONDERZOEKEN 1

35 Jeltje woont op een boerderij. De koeien staan vaak in de wei. Soms staan alle    
      koeien met hun kop dezelfde kant op. Jeltje denkt dat dit te maken heeft met de   
      wind.
1p a Wat is de onderzoeksvraag van Jeltje?
A Gaan koeien met hun kop uit de wind staan?
B Waarom staan koeien als het waait?
C Zijn koeien groepsdieren?
1p b Welke hypothese past bij de onderzoeksvraag van Jeltje?
A Ik denk dat koeien naar elkaar kijken en elkaar dan nadoen.
B Ik denk dat koeien vermijden met hun kop in de wind te staan.
C Ik denk dat koeien vermijden met hun kop in de zon te staan.

36 Micha heeft weleens gehoord dat er op een toetsenbord erg veel bacteriën zitten.
      Hij wil graag weten of een toetsenbord echt zo vies is. Van een deurkruk in het
      toilet op school denkt hij ook dat er veel bacteriën op zitten.
1p a Wat is een goede onderzoeksvraag voor Micha?
A Hoeveel bacteriën zitten er op een toetsenbord en hoeveel op de deurkruk van een toilet?
B Wat bevat meer bacteriën: een toetsenbord of de deurkruk van een toilet?
C Wat is viezer: een toetsenbord of de deurkruk van een toilet?
1p b Welke hypothese past bij de onderzoeksvraag van Micha?
A Ik denk dat een deurkruk van een toilet een stuk viezer is dan de toetsen op een toetsenbord.
B Ik denk dat er op een deurkruk van een toilet meer bacteriën zitten dan op een toetsenbord.
C Ik denk dat er 5 miljard bacteriën op de deurkruk van een toilet zitten en 2,5 miljard op een toetsenbord.








Eicel leeft 24 uur.
Zaadcellen overleven 3 dagen. 
Dus 3 dagen voor de eisprong tot 1 dag na de eisprong. 

MAAR als vrouw is je cyclus niet per se exact zoals hieronder,  dus is deze methode onbetrouwbaar om een zwangerschap te voorkomen.

Je kunt hem wel gebruiken als je juist wel zwanger wilt worden, zodat je weet op welke dagen je juist wel geslachtsgemeenschap zou moeten hebben. 

Slide 20 - Tekstslide

Stel nou dat er wat mis gaat tijdens de seks................................

* Het condoom scheurt
* De pil vergeten
* Onveilige seks gehad
* Verkrachting
Morning afterpil
Bevat heel veel hormonen. Nemen binnen 72 uur, maar werkt het beste binnen 12 uur na de geslachtsgemeenschap. Te koop in elke drogist (kruidvat, DA, etos)

Slide 21 - Tekstslide

Wanneer iemand onbedoeld zwanger is
Wil je de zwangerschap laten afbreken,dit wordt abortus genoemd.

Meningen zijn hier altijd erg verschillend over!
Het is goed om eens na te denken over wat jij hier van vindt.  

De abortuspil kan tot de 7de week van de zwangerschap.
Vanaf de 8ste week wordt de baarmoeder leeggezogen met een zuigpompje.
In Nederland kan je tot 24 (22) weken een abortus krijgen.
Daarna alleen als het leven van de moeder in gevaar is. 

Slide 22 - Tekstslide

Chlamydia
Herpes

Slide 23 - Tekstslide

Zet nu per onderdeel de functie erbij!

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk voor volgende les; 
1 = maken van 4.3 - opdracht 6 + 7 + 8 ONLINE
2 = maak van 4.5 - opdracht 1 t/m 8 ONLINE  (5 mag je boek)

Stof voor de proefwerkweek = thema 4 - 4.1 t/m 4.6

Nu naar voren komen op PW thema 5 inhalen in te plannen zijn;
Juwayriah + N´Dea

                

Slide 25 - Tekstslide

                Opdracht 1a    ===>




1b = 
inkleuren afbeelding, waarbij elk onderdeel een andere kleur heeft
1: urineblaas
2: zaadleider
3: zaadblaasje
4: prostaat
5: urinebuis
6: zwellichamen
7: bijbal
8: teelbal
9: eikel
10: voorhuid
11: balzak

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 2
A = 4
B = 8
C = 1
D = 5
E = 2
F = 3
G = 7
H = 6

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 3
• zijn het grootst: eicellen
• kunnen zelf bewegen: zaadcellen
• bevatten reservevoedsel: eicellen
• worden het meest geproduceerd: zaadcellen

Slide 28 - Tekstslide

Pak je chromebook en ga online nakijken van 4.3 - opdracht 5 t/m 8

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen:
  • Ik kan omschrijven wat onder seksualiteit wordt verstaan.
  • Ik kan benoemen hoe gender en seksuele oriëntatie kunnen verschillen.
  • Ik kan benoemen hoe je wensen en grenzen kunt bewaken en respecteren in een seksuele relatie.                                                                                 

In de puberteit gaat seksualiteit een rol spelen in je leven. Ook in het leven van volwassenen is seksualiteit belangrijk. Mensen kunnen daar heel verschillend over denken.

Slide 30 - Tekstslide

Basisstof 4.4; Seks en zo
Lees blz. 35 t/m 40 de blauwe woorden met de zin waar het woord in staat. 

Slide 31 - Tekstslide

Seksualiteit
  • Orgasme = klaarkomen
  • Masturbatie = zelfbevrediging
  • Geslachtsgemeenschap

  • Functie van seksualiteit:                                   Lustbeleving, Intimiteit, Voortplanting

  • Voorbehoedsmiddelen (later dit thema leren welke exact) 
  • Porno(grafie)

Slide 32 - Tekstslide

Seksuele oriëntatie
  • Heteroseksueel
  • Lesbisch
  • Homoseksueel 
  • Biseksueel (valt op man en vrouw) 
  • Aseksueel (seksueel niet aangetrokken tot anderen)
  • Panseksueel (vallen op mensen ongeacht geslacht of gender)

Slide 33 - Tekstslide

Geslacht en gender
  • LHBTI: lesbisch, homoseksueel,                                       biseksueel, transgender, intersekse. 
  • Geslacht: man, vrouw of intersekse                             (lichamelijke geslachtskenmerken)
  • Gender: mannelijk of vrouwelijke eigenschappen/gedrag
  • Transgender: gender/gevoel komt niet overeen met geslacht
  • Genderdysforie (ongemakkelijk met eigen geslacht)


Slide 34 - Tekstslide

Een gezonde relatie
Een gezonde relatie is wederzijds (je wilt het allebei) en gelijkwaardig (er is er niet één de baas). Ook heb je respect voor elkaar en je vertrouwt elkaar. 

Slide 35 - Tekstslide

Wensen en grenzen respecteren

Slide 36 - Tekstslide

Ongewenst gedrag
  • Seksueel grensoverschrijdend gedrag (opmerkingen/handelingen)
  • Ongewenste intimiteiten (ongewenste aanrakingen)
  • Seksueel geweld                 (s. misbruik)
  • Aanranding                    (s. handelingen)
  • Verkrachting       (geslachtsgemeens.)
  • Incest        (aanr. of verkr. door familielid)
  • Loverboy     (aandacht+->macht+->prosti.)
Pas op voor seksueel geweld via internet of via chats

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Huiswerk voor volgende les = 
1 = maken ONLINE van 4.3 - opdracht 1 t/m 3 + 5 t/m 9


5 leerlingen moeten nog een PW inhalen, dat gaan we vandaag pas i.v.m. het nieuwe rooster wat er nu is. 

Slide 39 - Tekstslide