hoorcollege afweer

hoorcollege afweer
aspecifieke / specifieke afweer
immuun
bloedgroepen
keuze: theorie volgen of zelfstandig leren in stilte
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

hoorcollege afweer
aspecifieke / specifieke afweer
immuun
bloedgroepen
keuze: theorie volgen of zelfstandig leren in stilte

Slide 1 - Tekstslide

Externe afweer
Mechanische afweer:
  • huid
  • slijmvliezen
Chemische afweer:
  • zoutzuur maagsap,
  • pH huid

Slide 2 - Tekstslide

Huid
  • Hoornlaag beschermt tegen beschadiging, uitdroging, infectie
  • Kiemlaag levende epitheelcellen en melanocyten
  • Talgklieren in haarzakjes produceren talg, houdt hoornlaag soepel
  • Lederhuid bindweefsel, zintuigcellen, uitlopers zenuwcellen, haarspiertjes, bloedvaten, zweetklieren
  • Onderhuids bindweefsel met vetcellen

Slide 3 - Tekstslide

Slijmvliezen
De bekleding van organen (spijsverteringskanaal, urinewegen, longen enz) bestaat uit slijmvliezen: dekweefsel met slijmbekercellen.
Slijmbekercellen produceren
slijm, vaak met anti-bacteriele 
stoffen.
Chemische afweer.

Slide 4 - Tekstslide

Afweer bij planten

Mechanisch:
  • doornen / stekels
  • brandharen


Chemisch:

  • productie gifstoffen
  • Bijv. nicotine door tabaksplant

Indirecte afweer:
  • productie signaalstoffen / lokken natuurlijke vijanden herbivoren
  • natuurlijke vijanden huisvesten

Slide 5 - Tekstslide

Tweede verdedigingslinie
A-specifieke afweer/ niet-specifieke afweer

Definitie: Afweer waar geen ‘geheugen’ van blijft bestaan.
Dit type afweer heb je vanaf je geboorte.

Witte bloedcellen (fagocyten en natural killercellen)
Complementsysteem/ complementeiwitten
Ontstekingsreactie

Slide 6 - Tekstslide

Lichaamseigen
Elke eigen lichaamscel heeft ook eiwitten aan de buitenkant: lichaamseigen antigenen

Lichaamscellen
Lichaamseigen antigenen worden m.b.v. een MHC-I-molecuul (een soort vlaggenstok aan het celmembraan) gepresenteerd. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Granulocyten (BINAS 84I)
granulocyten hebben
een veelvormige, niet
ronde kern.




Bij ontdekking van een ziekteverwekker:
- Geven gifstoffen af die schadelijk zijn voor de ziekteverwekker
- Geven cytokinen af --> ontstekingsreactie

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Macrofagen
Macrofagen omvatten deeltjes en cellen die niet in het lichaam thuis horen (fagocytose). Met lysosomen verteren ze deze deeltjes/ cellen.

 

Geldt voor:
Bacteriën, virussen, splinters, inkt, dode/ beschadigde cellen etc.

Slide 11 - Tekstslide

Geïnfecteerde cel
Na besmetting plaats een geïnfecteerde lichaamscel de antigenen van de ziekteverwekker aan de MHC-I-moleculen op het celmembraan. 

Nu is de cel herkenbaar als geïnfecteerd

Slide 12 - Tekstslide

Natural Killer cellen (NK-cellen)
Controleren de celmembranen van eigen lichaamscellen op afwijkende (lichaamsvreemde) eiwitten in het MHC-I molecuul:

- Doden virus-geïnfecteerde cellen
- Doden tumorcellen

Slide 13 - Tekstslide

Natural killer cellen (NK-cellen)
scheiden perofine af (maakt celmembraan stuk)
Of zet cel aan tot apoptose (DNAse wordt actief, DNA wordt afgebroken)

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

MHC2 voor specifieke afweer 
MHC1 voor lichaamseigen herkenning
Binas: 84 L1

Slide 17 - Tekstslide

lymfe
APC verplaatst zich naar het lymfevatenstelsel
lymfeknopen bezitten NK-cellen, B- en t-lymfocyten

lymfeknopen veel aanwezig in: liezen, oksels, keel, darmen, milt, neus- en keelamandelen

Slide 18 - Tekstslide

aanmaak B- en T-lymofcyten
B in beenmerg en follikels rijpen in lymfeknopen
T onstaat in beenmerg, ontwikkelt in thymus en opgeslagen lymfeknopen

beide hebben controle op lichaamseigen receptor anders vernietigd
Binas 84I

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

T-lymfocyt activeert B-lymfocyt met de receptor voor het juist antistof

Slide 21 - Tekstslide

Binas: 84L2

Slide 22 - Tekstslide

allergische reactie

Slide 23 - Tekstslide

immuun
je hebt het vermogen om deze ziekteverwekkers uit te schakelen voordat zij je ziek kunnen maken. 

cellulaire immuniteit:Je hebt tc-geheugencelllen en th-geheugencellen
humorale immuniteit: B-geheugencellen en antistoffen

Slide 24 - Tekstslide

Immuniteit

Slide 25 - Tekstslide

Wat gebeurt er als je ingeënt wordt?

Slide 26 - Tekstslide

antigene zijn gemaakt van glycoproteïne en glycolipide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Naast A, AB, B en nul is er ook nog de rhesusfactor + of -
Rhesusfactor = extra type antigen
De antistoffen tegen Rhesus zitten normaal niet al in je bloed.
Pas na contact met Rhesus + ga je antistoffen maken

Slide 29 - Tekstslide

                            Rhesus baby
Rhesus antistoffen kunnen door de placenta
AB antistoffen niet

Slide 30 - Tekstslide

hla systeem: MHC2 (witte bloedcellen) en MHC1 (andere cellen)

Slide 31 - Tekstslide

auto-imuunziekte
aanvallen eigen lichaamscellen
cellen in apoptose (lymofcyt past op mhc2 eiwit)
alvleesklier beschadigen -> diabetes
aanvallen kraakbeencellen

Slide 32 - Tekstslide

Jolijn is gynaecoloog. Bij een patiënte vermoedt zij dat er sprake is van een vaginale schimmelinfectie. Daarom meet zij de pH-waarde van de vagina haar patiënte.
Bij een vrouw varieert de normale pH-waarde van de vagina tussen 3,8 en 4,5.
Leg uit wat de functie is van deze lage pH-waarde in de vagina.

Slide 33 - Open vraag

Mieke is overgevoelig voor Aspergillus fumigatus. Als ze in aanraking komt met de schimmel krijgt ze het benauwd.
Welk type cel zal bij Mieke de allergische reactie, door de aanwezigheid van schimmel Aspergillus fumigatus, in gang zetten?

Slide 34 - Open vraag

Jesper krijgt een wenkbrauwpiercing. De piercer schiet een metalen naaldje door de lederhuid.
Hij beweert dat het aanbrengen geen pijn zal doen. Licht toe of dat waarschijnlijk is.

Slide 35 - Open vraag


Slide 36 - Open vraag

Een patiënt met resus-negatief bloed en bloedgroep AB ontvangt voor het eerst in zijn leven een bloedtransfusie. Hij krijgt bij vergissing een kleine hoeveelheid resus-positief bloed van een donor met bloedgroep A.
Twee weken later wordt bepaald welke antistoffen in het bloed van deze patiënt aanwezig zijn.
Is in het lichaam van de patiënt tengevolge van deze transfusie antistof anti-A gevormd? En anti-resus?

Slide 37 - Open vraag

Dina heeft CVID. Door deze ziekte maakt haar lichaam onvoldoende antistoffen.
Voordat de ziekte bij haar werd ontdekt, liep ze vaak infecties op. Regelmatig moest ze antibiotica gebruiken om deze infectieziekten te bestrijden. Inentingen leveren bij Dina geen goede immuniteit op. Daarom krijgt ze eenmaal per maand antistoffen uit donorbloed toegediend. Wat voor immuniteit word hier opgebouwd?
A
natuurlijk actief
B
natuurlijk passief
C
kunstmatig actief
D
kunstmatig passief

Slide 38 - Quizvraag

Baby’s jonger dan vier weken worden niet gevaccineerd. Heel jonge baby’s vaccineren heeft over het algemeen geen nut: het vaccin slaat niet aan. Dit is gedeeltelijk te wijten aan het onvoldoende uitgerijpte immuunsysteem.
Leg uit door welke andere oorzaak vaccinaties bij baby’s in de eerste weken na de geboorte geen immuunrespons oproepen.

Slide 39 - Open vraag


Slide 40 - Open vraag