M1 Flexuur spelling §1+2

Flexuur Nederlands
Spelling §1+2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Flexuur Nederlands
Spelling §1+2

Slide 1 - Tekstslide

Wat kan ik dit flexuur doen?
  1. Extra oefenen met de opgegeven paragrafen.

  2. Vragen stellen over Nederlands huiswerk of de lesstof.

  3. Huiswerk maken voor Nederlands of een ander vak.

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  1. Ik kan hoofdletters op de juiste manier gebruiken.

  2. Ik kan punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.

  3. Ik weet bij niet-werkwoorden of ik het woord met een -d of een -t schrijf.

Slide 3 - Tekstslide

mevrouw l. de bach

Slide 4 - Open vraag

meneer van den broek

Slide 5 - Open vraag

Welk woord schrijf ik niet met een hoofdletter?
A
september
B
suzanne
C
slovenië
D
scapino (winkel)

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen
  1. Ik kan hoofdletters op de juiste manier gebruiken.

  2. Ik kan punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.

  3. Ik weet bij niet-werkwoorden of ik het woord met een -d of een -t schrijf.

Slide 7 - Tekstslide


Ik denk wel dat ik dit kan
A
!
B
?
C
,
D
.

Slide 8 - Quizvraag

op sommige dagen heb ik geen zin in school ik wil liever elke dag weekend

Slide 9 - Open vraag

Leerdoelen
  1. Ik kan hoofdletters op de juiste manier gebruiken.

  2. Ik kan punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.

  3. Ik weet bij niet-werkwoorden of ik het woord met een -d of een -t schrijf.

Slide 10 - Tekstslide

Kies de juiste spelling:
A
grood
B
groot

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste spelling:
A
brood
B
broot

Slide 12 - Quizvraag

Er viel een ...... op mijn hoofd toen ik onder de boom door liep.
A
nood
B
noot

Slide 13 - Quizvraag

Mijn kat durft de boom niet uit en is dus in ......
A
nood
B
noot

Slide 14 - Quizvraag

Wat kan ik dit flexuur doen?
  1. Extra oefenen met de opgegeven paragrafen.

  2. Vragen stellen over Nederlands huiswerk of de lesstof.

  3. Huiswerk maken voor Nederlands of een ander vak.

Slide 15 - Tekstslide