Met wie / ga / je /wandelen?
In het nest / liggen / eieren.
Mijn kleren / liggen / altijd / op de grond van de slaapkamer.
Door de gladheid / ben / ik/ gevallen.
Bij de volgende verkiezingen/ stem / ik / Groen
links.
Met wie = bwb
waarin? = In het nest.
wanneer= altijd
waarop = op de grond van de slaapkamer
waardoor= door de gladheid
waarbij = bij de verkiezingen