4-8 okt- grammatica woordsoorten vragend- aanwijzend vnmw

Nederlands
Grammatica woordsoorten - over aanwijzende en vragende voornaamwoorden

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica woordsoorten - over aanwijzende en vragende voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Theorie: aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw): deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde

  • Kan voor een zelfstandig naamwoord staan: deze mevrouw, dat paard, zo'n fiets
  • Kan ook alleen staan, je kunt er dan een zelfstandig naamwoord achter denken:
    Deze rode fiets vind ik mooier dan die gele (fiets). Vind jij dat ook? 

Dat en die zijn aanw.vnw als je het kunt vervangen door dit of deze.

Woorden die een plaats of een richting aangeven, zijn geen aanwijzend voornaamwoorden (daar, daarheen, daarover, daarlangs).




Slide 2 - Tekstslide

Dit zijn de vier vragende voornaamwoorden:

Slide 3 - Open vraag

Kies de juiste woordsoort?

1. Wat = ...
A
zn
B
zww
C
aanw.vnw
D
vr.vnw

Slide 4 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

2. een = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
hulp werkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 5 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

3. werd = ...
A
aanw.vnw
B
vragend vnw
C
hulp werkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

3. Griekse = ...
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
bijvoeglijknaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

4. Athene = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanw.vnw
D
vr.vnw

Slide 8 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

5. volbracht = ...
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
hww
D
zelfstandig werkwoord/ deelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

5. wie = ...
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
zelfstandig naamwoord
D
het goede antwoord staat er niet bij

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

5. deze = ...
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
hulp werkwoord
D
zelfstandig werkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

6. een = ...
A
lidwoord
B
goede antwoord staat er niet bij
C
hww
D
zww

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

6. opgelopen = ...
A
olw
B
blw
C
hww
D
zww/ deelwoord

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

7. jammer = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanw.vnw
D
het goede antwoord staat er niet bij

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

7. waarheid = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanw.vnw
D
het goede antwoord staat er niet bij

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

7. zo'n = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanw.vnw
D
vr.vnw

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

8. de = ... (deze vraag kan moeilijk zijn)
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord (bepaald)
D
lidwoord (onbepaald)

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

9. stond = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig werkwoord
D
hulp werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

9. het = ...
A
lidwoord (onbepaald)
B
lidwoord (bepaald)
C
zelfstandig werkwoord
D
hulp werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

10. wereldrecord = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig werkwoord
D
hulp werkwoord

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

11. welke = ...
A
aanw.vnw
B
vr.vnw
C
zww
D
hww

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

12. uur = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanw.vnw
D
het goede antwoord staat er niet bij

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste woordsoort?

13. dat = ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanw.vnw
D
vr.vnw

Slide 23 - Quizvraag