Werkwoordspelling pvtt 2022 les 1

Programma 2 lesuren
We beginnen met 15 minuten stil lezen!
1)  Theorie persoonsvorm tegenwoordige tijd met tussentijdse opdrachten
2) Pv's vinden in de zin
3) Klassikaal maken/ bespreken opdracht 4 blz. 37
4) Opdracht/huiswerk
5) Werken aan (klad-)brief klassenpost
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma 2 lesuren
We beginnen met 15 minuten stil lezen!
1)  Theorie persoonsvorm tegenwoordige tijd met tussentijdse opdrachten
2) Pv's vinden in de zin
3) Klassikaal maken/ bespreken opdracht 4 blz. 37
4) Opdracht/huiswerk
5) Werken aan (klad-)brief klassenpost

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
Ik weet wat een persoonsvorm is.
Ik kan de persoonsvorm(-en) uit de zin halen.
Ik ken de spellingsregels van de persoonsvorm tegenwoordige tijd en ik kan die toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn de vormen van de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
stam + de/te of stam + den/ten
B
stam, stam + t of het hele werkwoord
C
het hele werkwoord + d
D
alleen de stam

Slide 3 - Quizvraag

Als wij het over 'de stam' hebben bedoelen we eigenlijk de ik-vorm.
Hoe maak je die?
A
Hele werkwoord min -en
B
Hele werkwoord min -en, maar soms moet er een letter bij.
C
Hele ww min -en, maar soms moet er een letter bij of af.
D
Hele ww min -en, soms moet er een letter af of bij en soms verandert er een letter.

Slide 4 - Quizvraag

De stam (ik-vorm)
  • werken > werk
  • bidden > bid
  • lopen > loop
  • durven > durf
  • verhuizen > verhuis 
  • leven > leef

Slide 5 - Tekstslide

De spellingsregels
Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
stam = ik-vorm
enkelvoud
ik
stam 
Ik loop.
Ik word.
jij achter pv
stam
Loop jij?
Word jij?
jij voor pv
stam + t
Jij loopt.
Jij wordt.
een ander:
hij/zij/u/het
stam + t
Hij/zij/u/het loopt.
Hij/zij/u/het wordt.
meervoud
wij/jullie/zij
hele werkwoord
Wij/jullie/zij lopen.
Wij/jullie/zij worden.

Slide 6 - Tekstslide

Jij achter de pv in de tegenwoordige tijd
Als 'jij' achter de persoonsvorm staat, spel je de pv als stam.
  • Loop jij?
Tip: Als er 'je' staat, moet je dit kunnen vervangen door jij!
  • Word je morgen gebracht? > Word jij morgen gebracht?
  • Wordt je zus morgen gebracht?>* Wordt jij zus morgen gebracht?
(Als je 'je' kunt vervangen door 'jouw' dan heb je te maken met een ander en dus met stam + t).
  • Wordt je zus morgen gebracht? > Wordt jouw zus morgen gebracht.

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel persoonsvormen staan er minimaal in een zin?
A
1
B
2
C
3
D
meer

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel persoonsvormen kunnen er in een zin staan?
A
1
B
1 of 2
C
1, 2 of 3
D
1 of meer

Slide 9 - Quizvraag

Vind de pv's: hoe pak je dit aan?
  • In de vakantie ga ik altijd naar mijn nichtje, want zij woont aan zee.
  • Verander de zin van tijd. (Zet de zin in de verleden tijd! Laat alle woorden staan, maar verander alleen de woorden die in de zin van tijd kunnen veranderen.)
  • In de vakantie ging ik altijd naar mijn nichtje, want zij woonde aan zee.
  • Welke werkwoordsvorm(-en) veranderen? > Dat is de pv/dat zijn de pv's!
  • In de vakantie ga ik altijd naar mijn nichtje, want zij woont aan zee.

Slide 10 - Tekstslide

Vind de pv's: hoe pak je dit aan?
  • Wij gingen naar zee, omdat ik wilde wandelen en mijn zus wilde surfen.
  • Verander de zin van tijd. (Zet de zin in de tegenwoordige tijd! Laat alle woorden staan, maar verander alleen de woorden die in de zin van tijd kunnen veranderen.)
  • Wij gaan naar zee, omdat ik wil wandelen en mijn zus wil surfen.
  • Welke werkwoordsvorm(-en) veranderen? >Dat is de pv/dat zijn de pv's!
  • Wij gingen naar zee, omdat ik wilde wandelen en mijn zus wilde surfen.

Slide 11 - Tekstslide

Vind de pv's: hoe pak je dit aan?
  • Omdat jij gespiekt hebt bij mij, heb ik ook een 1 gekregen en dat is stom.
  • Verander de zin van tijd. (Zet de zin in de verleden tijd! Laat alle woorden staan, maar verander alleen de woorden die in de zin van tijd kunnen veranderen.)
  • Omdat jij gespiekt had bij mij, had ik ook een 1 gekregen en dat was stom.
  • Welke werkwoordsvorm(-en) veranderen? > Dat is de pv/dat zijn de pv's!
  • Omdat jij gespiekt hebt bij mij, heb ik ook een 1 gekregen en dat is stom..

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel pv's staan er in deze zin:
Omdat ik jarig ben, ga ik met mijn vrienden naar de film en voordat ik naar huis ga, gaan we nog even eten bij de Mac.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Hoeveel pv's staan er in deze zin:

Na gewandeld te hebben dronken we warme chocolademelk met slagroom.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quizvraag

Hoeveel pv's staan er in deze zin:
Vorige week heeft mijn moeder gezegd dat ik de hele week mijn telefoon niet mag gebruiken.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 15 - Quizvraag

Bespreken opdracht 4, blz. 37
  • 1 Morgen leidt de treinstaking vast op veel scholen tot lege lokalen.
  • 2 Rijdt je broer al lang op die opgevoerde brommer?  
  • 3 Misschien word je wel eerste bij die talentenjacht.
  • 4 Houdt de keeper van jouw elftal weleens een penalty tegen?
  • 5 De uitnodiging vermeldt niet hoe laat het feest begint.
  • 6 Ik benijd je echt om je mooie rode krullen!
  • 7 Je raadt nooit wie ik vandaag bij het station tegenkwam.
  • 8 Vind jij Dotan ook zo’n leuke zanger?




Slide 16 - Tekstslide

Opdracht/huiswerk
Geef per zin aan hoeveel persoonsvormen erin staan en zet de werkwoorden tussen haakjes in de persoonsvorm tegenwoordige tijd.
1) Volgende week (verhuizen) wij naar Friesland, omdat mijn vader daar nu werkt.
2) (Vinden) je ook dat Johanna nogal losjes met de regels omgaat?
3) Ik wil graag dat het lukt, maar als het niet lukt, (worden) ik daar niet ongelukkig van.
4) Vorig jaar huurden wij een huisje aan zee, maar dit jaar (worden) het misschien een stacaravan in Drenthe en dat is ook prima.
5) Als je goed meedoet met de les, goed leert en je huiswerk maakt, dan (worden) de werkwoordspelling een eitje!

+ (Af-)maken: Alle opdrachten van spelling werkwoorden H1 online!


Slide 17 - Tekstslide

Lesuur 2
Schrijf een (klad-)brief voor je schrijfmaatje van Klassenpost. Reageer hierin op de brief die je hebt ontvangen en geef een verslag van de wereldweek die je vorige week hebt gehad. 
Vertel daarin wat het thema was, wat je deed bij de verschillende lessen, wat je ervan hebt geleerd en wat je ervan vond. Je brief moet minimaal 1 kantje lang zijn.

Slide 18 - Tekstslide