Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
SE klas 4 Taalverzorging, Lees- en schrijfvaardigheid
SE klas 4 Taalverzorging
Voor het schoolexamen Taalverzorging
moet je de volgende vaardigheden leren.
1 / 50
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
In deze les zitten
50 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
SE klas 4 Taalverzorging
Voor het schoolexamen Taalverzorging
moet je de volgende vaardigheden leren.
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoord in ott
Het vliegtuig ........... om 19.00 uur
A
land
B
landden
C
landt
D
landde
Slide 2 - Quizvraag
Werkwoord in ott
De leerling .................. zijn aandacht
A
verdeeld
B
verdeelt
C
verdeelde
D
verdeelden
Slide 3 - Quizvraag
Werkwoord in ott
Het veulen .......... door de wei
A
draafde
B
draafte
C
draaft
D
draaf
Slide 4 - Quizvraag
Werkwoord in de ott
De hond .......... de hele tijd
A
blaft
B
blaf
C
blafte
D
blafde
Slide 5 - Quizvraag
Werkwoord in ovt
De buren ................. gisteren
A
verhuiste
B
verhuisde
C
verhuisten
D
verhuisden
Slide 6 - Quizvraag
Werkwoord in ovt
Het meisje ............. naar de jongen
A
lachden
B
lachte
C
lachde
D
lachten
Slide 7 - Quizvraag
Werkwoord in ovt
De kip .................. een ei
A
legte
B
legde
C
legten
D
legden
Slide 8 - Quizvraag
Werkwoord in de ovt
De prins en de prinses .......... nog lang en gelukkig
A
leefte
B
leefde
C
leeften
D
leefden
Slide 9 - Quizvraag
Werkwoord in de ovt
Hij ................. uit naar zijn vakantie
A
kijk
B
kijkt
C
kijkte
D
keek
Slide 10 - Quizvraag
Werkwoord in de ovt
Zijn ouders ............. hem altijd voor
A
lezen
B
leesden
C
leesde
D
lazen
Slide 11 - Quizvraag
Werkwoord in de ovt
Wij ........... altijd over straat.
A
zwerven
B
zwerfden
C
zwerften
D
zwierven
Slide 12 - Quizvraag
Werkwoord in de ott
Ik ............ hem aardig vervelend.
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vint
Slide 13 - Quizvraag
Werkwoord in de ott
................ jij elke avond een kaars?
A
brandt
B
brand
C
brandde
D
brandden
Slide 14 - Quizvraag
Werkwoord in de ovt
Zij .............. het paard naar zijn stal
A
leid
B
leidt
C
leidde
D
leide
Slide 15 - Quizvraag
Werkwoord in de ovt
Vroeger ............ onze school Groenhorst
A
heet
B
hete
C
heette
D
heetten
Slide 16 - Quizvraag
als of dan
Als er verschil is, gebruik je bijna altijd dan.
Zonder verschil is het als.
Slide 17 - Tekstslide
De leerling is groter ........ de docent
A
dan
B
als
Slide 18 - Quizvraag
Hij eet net zoveel ........ zijn vader.
A
dan
B
als
Slide 19 - Quizvraag
Ben je even oud ....... je vriendje?
A
dan
B
als
Slide 20 - Quizvraag
Waarom ben jij altijd eerder ............ ik?
A
dan
B
als
Slide 21 - Quizvraag
Mijn hond is veel liever ....... die van jou.
A
dan
B
als
Slide 22 - Quizvraag
Zij speelt net zo mooi piano .......... deze concertpianist.
A
dan
B
als
Slide 23 - Quizvraag
Jij staat er beter voor ........ ik
A
dan
B
als
Slide 24 - Quizvraag
Pleonasme of dubbelop
en dubbele ontkenning
Pleonasme: zwarte raaf, witte schimmel, koude sneeuw,
naar beneden vallen, kleiner krimpen ...
Dubbele ontkenning: nooit niet, nooit geen, niks geen, ...
Slide 25 - Tekstslide
Pleonasme of niet?
Hij heeft de ronde bal weg laten rollen.
A
pleonasme
B
geen pleonasme
Slide 26 - Quizvraag
Pleonasme of niet?
De kat is in het natte water gevallen
A
pleonasme
B
geen pleonasme
Slide 27 - Quizvraag
Pleonasme of niet
De boze docent stuurde hem eruit.
A
pleonasme
B
geen pleonasme
Slide 28 - Quizvraag
Pleonasme of niet?
Warme lucht zal altijd naar boven opstijgen.
A
pleonasme
B
geen pleonasme
Slide 29 - Quizvraag
Goed of fout?
Hij maakt nooit geen fouten in zijn toetsen.
A
goed
B
fout
Slide 30 - Quizvraag
Goed of fout?
Het lijkt me niks niet leuk om te gaan.
A
goed
B
fout
Slide 31 - Quizvraag
Goed of fout?
Hij heeft niks toegegeven.
A
goed
B
fout
Slide 32 - Quizvraag
Goed of fout?
Hij heeft niks niet vergeten.
A
goed
B
fout
Slide 33 - Quizvraag
Zij of hun
Hun gebruik je niet als onderwerp van een zin.
Slide 34 - Tekstslide
Goed of fout?
Geef je hun gelijk of niet?
A
goed, want hun is hier geen onderwerp
B
fout, want hun is hier wel onderwerp
C
goed, want hun is hier onderwerp
D
fout, want hun is hier geen onderwerp
Slide 35 - Quizvraag
Volgende week hebben hun een toetsweek.
Goed of fout?
A
goed, want hun is hier onderwerp
B
fout, want hun is hier geen onderwerp
C
goed, want hun is hier geen onderwerp
D
fout, want hun is hier onderwerp
Slide 36 - Quizvraag
Goed of fout?
Kunnen zij hun opdrachten zo inleveren?
A
goed
B
fout
Slide 37 - Quizvraag
Maar hun hebben geen tussenuur.
Goed of fout?
A
goed
B
fout
Slide 38 - Quizvraag
Hoofdletters en leestekens.
Hoofdletters aan het begin van de zin en bij alle soorten namen (van mensen, gebouwen, steden, rivieren, landen, merken,...)
Leestekens
Denk vooral aan punten en komma's voor de voegwoorden en tussen twee persoonsvormen.
Slide 39 - Tekstslide
Welke zin klopt helemaal?
A
Hij is in italie, omdat hij vakantie heeft.
B
hij is in italie omdat hij vakantie heeft
C
Hij is in Italië, omdat hij vakantie heeft.
D
Hij is in Italië omdat hij vakantie heeft.
Slide 40 - Quizvraag
Welke zin klopt helemaal?
A
Ik draag graag adidas maar mijn broer nike.
B
ik draag graag adidas, maar mijn broer nike.
C
Ik draag graag Adidas maar mijn broer Nike
D
Ik draag graag Adidas, maar mijn broer Nike.
Slide 41 - Quizvraag
Welke zin klopt helemaal?
A
Als ik eraan kom rent zij weg.
B
Als ik eraan kom, rent zij weg.
C
Als ik eraan kom, rent zij weg
D
als ik eraan kom, rent zij weg.
Slide 42 - Quizvraag
Zinsontleding
Persoonsvorm
Gezegde
Onderwerp
Slide 43 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Hij heeft te veel brood gegeten
A
heeft
B
heeft gegeten
C
hij
D
brood
Slide 44 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
Zij zal nooit meer kunnen zwemmen.
A
zal
B
zij
C
zal kunnen
D
zal kunnen zwemmen
Slide 45 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Morgen vertrekt Suze naar Amerika.
A
vertrekt
B
Suze
C
morgen
D
Amerika
Slide 46 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Vorige week heeft hij zijn rijbewijs gehaald.
A
heeft
B
hij
C
heeft gehaald
D
zijn rijbewijs
Slide 47 - Quizvraag
Wat is het gezegde?
Vorige week heeft hij zijn rijbewijs gehaald.
A
heeft
B
hij
C
heeft gehaald
D
zijn rijbewijs
Slide 48 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Vorige week heeft zij haar rijbewijs gehaald.
A
heeft
B
zij
C
heeft gehaald
D
haar rijbewijs
Slide 49 - Quizvraag
In de binnenstad van Amsterdam staat nog een houten huis uit 1528.
Wat is het onderwerp?
A
in de binnenstad van Amsterdam
B
Amsterdam
C
een houtenhuis uit 1528
D
een houten huis
Slide 50 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
T2L9: Supertalenten
Februari 2023
- Les met
10 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Herhalingsles week 13: onderwerp, persoonsvorm, ott en gezegde
November 2023
- Les met
16 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 3
Januari 2024
- Les met
11 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Herhaling taalverzorging P1
Mei 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Kern 1TH: Grammatica woordsoorten Les 19: werkwoorden herkennen
November 2023
- Les met
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, havo
Leerjaar 1
De onvoltooid verleden tijd 'peiltoets' en les
Februari 2023
- Les met
37 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Woordvolgorde
Juni 2022
- Les met
24 slides
English
Tertiary Education
E4 Les 18 sterke werkwoorden
September 2024
- Les met
16 slides
NT2
ISK