Woordenschat H1

Wat is de betekenis van: goed en wel?
A
dat kan zo zijn
B
zeer onregelmatig
C
zonder tegenstand
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de betekenis van: goed en wel?
A
dat kan zo zijn
B
zeer onregelmatig
C
zonder tegenstand

Slide 1 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: alles kort en klein slaan?
A
zwaar toegetakeld
B
alles achterlaten
C
alles vernielen

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de betekenis van: bont en blauw?
A
zwaar toegetakeld
B
blauw zijn
C
hoofdwond hebben

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent: heg noch steg weten?
A
heel veel weten; slimmerik
B
ergens totaal onbekend zijn; de weg niet weten
C
ergens bekend zijn; beroemd

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent: huis en haard verlaten?
A
je huis verlaten
B
je ouders verlaten
C
alles achterlaten wat je bezit

Slide 5 - Quizvraag

Wat betekent: kant noch wal raken?
A
in de sloot vallen; pijn hebben
B
niks raken; de slechtste zijn
C
nergens op slaan; onzin zijn

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent: met hangen en wurgen?
A
met zeer grote moeite; met grote tegenzin
B
iets lastig vinden; moeite mee hebben
C
iemand niet mogen; onvriendelijk

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent: met horten en stoten?
A
zeer onregelmatig; schoksgewijs; niet soepel verlopend
B
stotteren; met pauzes praten; niet uit je woorden komen
C
iemand aanstoten; aanraken

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent: open en bloot?
A
naakt; alles is zichtbaar
B
zeer openlijk; zonder schaamte; zeer duidelijk zichtbaar
C
open minded; alles zeggen; niet bang

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent: te hooi en te gras?
A
zo nu en dan; zonder systeem of regelmaat; op willekeurige plaatsen en tijden
B
altijd; structuur; vaste tijden
C
groen; dieren; eten

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent: schots en scheef?
A
alles staat scheef; druk; niet opgeruimmd
B
netjes; opgeruimd; structuur
C
erg slordig; rommelig; chaotisch

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent: zonder slag of stoot?
A
zonder tegenstand
B
zonder bestand ertegen te zijn
C
zonder toestand

Slide 12 - Quizvraag